Les 1ab les adjectifs 30 april

Le 30 avril
Jullie hebben vorige keer uitleg gekregen over les adjectifs=bijvoeglijke naamwoorden. Huiswerk was exercices 31 en 32. Deze gaan we nu bespreken
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Le 30 avril
Jullie hebben vorige keer uitleg gekregen over les adjectifs=bijvoeglijke naamwoorden. Huiswerk was exercices 31 en 32. Deze gaan we nu bespreken

Slide 1 - Tekstslide

even herhalen
het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord
In het Frans past het bijv. nw zich aan, aan het zelfstandig naamwoord:
vrouwelijk -e
meervoud -s
vrouwelijk meervoud -es

Slide 2 - Tekstslide

le garçon est petit
la fille est petite
les garçons sont petits
les filles sont petites

Slide 3 - Tekstslide

Hugo est
A
grand
B
grande
C
grandes

Slide 4 - Quizvraag

Il porte un jean
A
bleu
B
bleue
C
bleues

Slide 5 - Quizvraag

Et un T-shirt
A
verte
B
vert
C
verts

Slide 6 - Quizvraag

Et voilà Elsa, Elsa est
A
petit
B
petites
C
petite

Slide 7 - Quizvraag

Elle porte un jean
A
noire
B
noir
C
noires

Slide 8 - Quizvraag

Elsa a les cheveux
A
blond
B
blonde
C
blonds

Slide 9 - Quizvraag

Had je de laatste opgave goed? 
Het bijvoeglijk naamwoord richt zich naar het zelfstandig naamwoord, les cheveux (de haren). Je moet dan wel weten of het een vrouwelijk of mannelijk woord is. Les cheveux is mannelijk meervoud! 
Les lunettes (de bril) is vrouwelijk meervoud!

Slide 10 - Tekstslide

Sommige woorden zijn hetzelfde in het mannelijk en vrouwelijk zoals rouge (rood). Als het meervoud is komt er wel een -s achter: les jupes rouge

Woorden op een -s zoals gris(grijs) blijven hetzelfde in het meervoud: un jean gris, deux jeans gris

Slide 11 - Tekstslide

Paul est intelligent. Paula est
A
intelligent
B
intelligente

Slide 12 - Quizvraag

Adrien est petit. Adrienne est
A
petit
B
petite

Slide 13 - Quizvraag

Daniel est sympatique. Danielle est
A
sympathique
B
sympathiques

Slide 14 - Quizvraag

Jules est français. Juliette est
A
française
B
français

Slide 15 - Quizvraag

Alexander est intelligent. Alexandra est
A
intelligent
B
intelligente

Slide 16 - Quizvraag

Gabriel est triste. Gabrielle est
A
triste
B
tristes

Slide 17 - Quizvraag

Sandrine porte une jupe
A
rouge
B
rouges

Slide 18 - Quizvraag

son père a les cheveux
A
grises
B
gris

Slide 19 - Quizvraag

sa mère est très (jeune)

Slide 20 - Open vraag

Sandrine adore lire des livres (anglais)

Slide 21 - Open vraag

l'anglais n'est pas une langue (difficile)

Slide 22 - Open vraag

Mais elle aime aussi lire des livres (français)

Slide 23 - Open vraag

corrigeer 32 d zelf
1 courts/ blonds, courts / blonds
2 grand
3 enthousiaste / enthousiaste / triste / triste.
4 longs / noirs, longs / noirs
5 petite
6 triste / enthousiaste

Slide 24 - Tekstslide

Tot slot even luisteren
Les phrases-clés G

Maken: 29 a

Slide 25 - Tekstslide