G3a Les 3 Tussenletters

Paragraaf 4.5 blz. 163
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Paragraaf 4.5 blz. 163

Slide 1 - Tekstslide

Wat ga je leren?
Je kunt samenstellingen correct spellen, 
ook als er een tussen-n of een tussen-s vereist is.

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik
Samenstellingen, afleidingen, morfologie
Pannekoek of pannenkoek? 
Stationsweg, stationsstraat

Slide 3 - Tekstslide

Los of aaneenschrijven?

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Tussenletters bij samenstellingen

Slide 8 - Tekstslide

De regel:
Je schrijft een samenstelling in principe zoveel mogelijk aan elkaar als;
-er één begrip wordt aangeduid: 'keukendeur'
-er één hoofdklemtoon is: 'telefoonhoesje' en 'nettobedrag'' maar: netto nationaal inkomen

Slide 9 - Tekstslide

Wat is juist?
A
afval emmer
B
af val emmer
C
afvalemmer
D
af valemmer

Slide 10 - Quizvraag

Wat is juist?
A
Langetermijnplanning
B
Lange termijn planning
C
Lange termijnplanning
D
Langetermijn planning

Slide 11 - Quizvraag

Wat is juist?
A
studie schuld sanering
B
studieschuld sanering
C
studie schuldsanering
D
studieschuldsanering

Slide 12 - Quizvraag

Spel nu op correcte wijze het woord
'lange+afstands+loper'

Slide 13 - Open vraag

Instructie
In principe schrijven we samenstellingen aan elkaar;
-als één begrip wordt aangeduid
-het woord één hoofdklemtoon heeft.

Slide 14 - Tekstslide

Soms is er een tussen-s nodig
Hoofdregel: als je een -s- hoort, spel je hem ook.
                             -stationsweg, varkensrollade, bezigheidstherapie
Probleem: het tweede deel begint al met een -s-, dus hoor je geen extra -s-:
                              -station + straat, varken + stal,
Oplossing: maak een andere samenstelling met het eerste deel:
                               stationsweg en varkensstal; dan hoor je de -s-.

Slide 15 - Tekstslide

Tussen-n
Je schrijft een tussen-n als:
  1. Het eerste deel van de samenstelling
  2. Een meervoud heeft
  3. Dat uitsluitend op -en eindigt

Slide 16 - Tekstslide

Voorbeelden:
  1. rijst + pap
  2. horloge + maker
  3. spin + wiel
  4. spin + web
  5. lade + kast
  6. rode + kool 

Slide 17 - Tekstslide

Uitzonderingen
  1. Er is er maar eentje van: koninginnedag, maneschijn, zonnebank
  2. Het is een versteende samenstelling: bullebak, klerelijer, apekooitje
  3. Het eerste deel heeft een versterkende betekenis: reuzeleuk, apetrots, retemoeilijk 

Slide 18 - Tekstslide

We gaan oefenen:

Slide 19 - Tekstslide

peer+sap
A
peersap
B
perensap
C
peresap

Slide 20 - Quizvraag

station+plein
A
stationplein
B
stationsplein

Slide 21 - Quizvraag

mening+verschil
A
meningverschil
B
meningsverschil

Slide 22 - Quizvraag

meisje+fiets
A
meisjefiets
B
meisjesfiets

Slide 23 - Quizvraag

zaak+man
A
zaakman
B
zakeman
C
zakenman

Slide 24 - Quizvraag

kat+bak
A
katbak
B
kattebak
C
kattenbak
D
kattensbak

Slide 25 - Quizvraag

Seconde+wijzer

Slide 26 - Open vraag

Bejaarde+flat

Slide 27 - Open vraag

tarwe+bloem

Slide 28 - Open vraag

Breken+been
A
breekbeen
B
brekenbeen
C
brekebeen

Slide 29 - Quizvraag

hebben+ding
A
hebbeding
B
hebbending
C
hebding

Slide 30 - Quizvraag

zon+stelsel
A
zonnestelsel
B
zonnenstelsel
C
zonstelsel

Slide 31 - Quizvraag

Verder oefenen:
Boek: blz. 164, opdracht 4 + 5
'Test jezelf', Malmberg

Slide 32 - Tekstslide

Tot slot
De hoofdregel bij samenstellingen
De hoofdregel bij de tussen-s
De hoofdregel bij de tussen-n + 3 uitzonderingen

Slide 33 - Tekstslide