les 10 hv2

Lesdoelen:
Weten over de regio Nord-Pas-de-Calais. Woorden leren over gezondheid, voedsel en sport.

Zinnen die je in de klas kunt gebruiken bij het
Doeltaal=Voertaal.

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransEnseignement Secondaire

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Lesdoelen:
Weten over de regio Nord-Pas-de-Calais. Woorden leren over gezondheid, voedsel en sport.

Zinnen die je in de klas kunt gebruiken bij het
Doeltaal=Voertaal.

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen:
Gesprek in de biologieles begrijpen over gezond leven.

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen:
Tips over hoe je gezond kunt blijven. Weten hoe je een onbekend woord kunt raden.

Slide 3 - Tekstslide

Programme
  • Corriger:
  • Faire bron B: 8 t/m 12
  • Apprendre:  Leren Vocabulaire AB (wb blz. 84). 

Slide 4 - Tekstslide

Faire Inleiding: 8 t/m 12

Quand tu as fini, apprends le vocabulaire A avec slim stampen.
timer
10:00

Slide 5 - Tekstslide

Lesdoelen:
Grammatica: een vraag stellen zonder/met een vraagwoord. Vragen hoe het met je gaat.

Slide 6 - Tekstslide

Programme
  • Corriger:
  • Faire: Opdrachten online over 'avoir' en 'être'
  • Faire bron C: 13 t/m 15 
  • Apprendre: Leren Vocabulaire AB (wb blz. 84). 
  •  Gebruik Slim stampen of
    Quizlet. 

Slide 7 - Tekstslide

Faire: Opdrachten online over 'avoir' en 'être'


Quand tu as fini, apprends le vocabulaire avec slim stampen.
timer
10:00

Slide 8 - Tekstslide

Faire: bron C: 13 t/m 15 


Quand tu as fini, apprends le vocabulaire avec slim stampen.
timer
10:00

Slide 9 - Tekstslide

Poser une question
Een vraag stellen


Slide 10 - Tekstslide

Welke manier van vraagstellen is dit:

Paul a gagné?
A
normaal
B
est-ce que
C
inversie

Slide 11 - Quizvraag

Welke manier van vraagstellen is dit: Pourquoi a-t-il fait ça?
A
normaal
B
est-ce que
C
inversie

Slide 12 - Quizvraag

Wat zijn de 3 manieren om een vraag te stellen (zonder vraagwoord)?

Slide 13 - Open vraag

Poser une question
Er zijn in het Frans 2 manieren om een vraag te stellen.
- een vraag zonder vraagwoord
- een vraag mét vraagwoord

Slide 14 - Tekstslide

Hoe maak ik een vraag?
Om in het Frans een vraag te stellen, zet je een vraagteken achter de gewone zin.
De volgorde van de zin verandert NIET!

Slide 15 - Tekstslide

Vraag stellen?
Je mag in het Frans gewoon een vraagteken achter de zin plakken om deze vragend te maken.

Ik heb een goed cijfer!
  • J'ai une bonne note!
Heb ik een goed cijfer?
  • J'ai une bonne note?

Slide 16 - Tekstslide

Om een vraag te stellen zet je een vraagteken achter de gewone zin:

Tu vas à Paris. > Tu vas à Paris?
Il a un chien. > Il a un chien?


In het geval van een vraag gaat je stem aan het eind iets omhoog.

Slide 17 - Tekstslide

Een vraag stellen
Zonder vraagwoord
Drie manieren:

1: Gewone zin vragend uitspreken: Tu es malade?
2: Est-ce que + gewone zin: Est-ce que tu es malade?
3: Omkering van ow & pv: Es-tu malade?


Slide 18 - Tekstslide

Een vraag stellen
Met vraagwoord

Vraagwoorden:
où (waar) - quand (wanneer) 
comment (hoe) - combien (hoeveel)
pourquoi (waarom) - qui (wie)
qu'est-ce que (wat)


Slide 19 - Tekstslide

Een vraag stellen
Met vraagwoord - vier manieren:
1: Vraagwoord + est-ce que + gewone zin:
Quand est-ce que tu étais malade?
2: Gewone zin + vraagwoord: Tu étais malade quand?
3: Vraagwoord + gewone zin: Quand tu étais malade?
4: Vraagwoord + inversie: Quand étais-tu malade?

Slide 20 - Tekstslide

Om een vraag te stellen zet je een vraagteken achter de gewone zin:
  • Tu vas à Paris. > Tu vas à Paris?
  • Il a un chien. > Il a un chien?

In het geval van een vraag gaat je stem aan het eind iets omhoog.
Verder kent het Frans de volgende vraagwoorden:

pourquoi = waarom
qui = wie
qu'est-ce que / qu'est-ce qu' = wat

Slide 21 - Tekstslide

Om een vraag te stellen zet je een vraagteken achter de gewone zin:
  • Tu vas à Paris. > Tu vas à Paris?
  • Il a un chien. > Il a un chien?

In het geval van een vraag gaat je stem aan het eind iets omhoog.
Verder kent het Frans de volgende vraagwoorden:

où = waar
quand = wanneer
comment = hoe
combien (de) = hoeveel

Slide 22 - Tekstslide

Heb je het lesdoel behaald?
"Aan het eind van de les kun je eenvoudige vragne stellen en antwoorden geven op vragen over bekende onderwerpen (A1)."
A
Oui
B
Non

Slide 23 - Quizvraag

huiswerk

Slide 24 - Tekstslide

Au travail!
Exercice 
van bron 

(wordt huiswerk)
niet overleggen, geen vragen stellen. Het is helemaal stil
fluisteren, als je er samen niet uitkomt mag je een vraag stellen
overleggen mag, vragen stellen ook. Ik loop rond

Slide 25 - Tekstslide