Persoon A Persoon B
Goedemorgen hoe gaat het?
Met mij gaat het goedWat heb je gisteren gedaan? Ik heb boodschappen gedaan
Wat heb je gekocht? Ik heb ................ gekocht
Ben je alleen gegaan? Ja, ik ben alleen gegaan (niet)
Was het gezellig? Nee, ik heb niemand gesproken (ja)
Hoeveel moest je betalen? Ik heb €33,35 afgerekend
Heb je contant of met bankpas betaald? Ik heb met bankpas betaald
Kreeg je een bon?
Nee dat was niet nodig (ja)