Pathologie p2 - week 8 - herhalingsweek

Pathologie week 8 
Verpleegkundig proces
Medische vakken

Herhaling
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
pathologieMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Pathologie week 8 
Verpleegkundig proces
Medische vakken

Herhaling

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderwerpen
Week 1 - Pathologie van het ademhalingsstelsel
Week 2 - Pathologie van het bewegingsstelsel
Week 3 - Vocht en pathologie van urinewegstelsel
Week 4 - Pathologie van de zintuigen
Week 5 - Pijn
Week 6 - Oncologie
Week 7 - Multi-morbiditeit

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Week 1: Pathologie van het ademhalingsstelsel
  • Ventilatie – perfusie - gaswisseling
  • Respiratoir Insufficiënt
  • Stridor - dyspneu 
  • Ademhalingspatronen
  • Pneumonie, pneumothorax, cyanose
  • Hoesten
  • Onderzoek 




 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dyspneu
Apneu
Tachypneu
Bradypneu
Hypopneu
Hyperpneu
Benauwd
Ademstilstand
Verhoogde ademfrequentie
Verlaagde ademfrequentie
Oppervlakkige ademhaling
Verdiepte ademhaling

Slide 4 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe noem je de bloeddoorstroming van de longen?
A
Ventilatie
B
Perfusie
C
Gaswisseling
D
Stridor

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Hoe noem je een verdiepte en versnelde ademhaling als gevolg van verzuring van het bloed?
A
Cheyne-Stokes ademhaling
B
Kussmaul ademhaling
C
hyperventilatie
D
inspiratoire stridor

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat is spirometrie?
A
Een longfunctieonderzoek, waarbij je meet hoeveel iemand in 1 seconde kan uitblazen
B
Een longfunctieonderzoek waarbij je meet hoeveel iemand in 1 seconde kan inademen
C
Een productieve hoest
D
Een niet productieve hoest

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een ander woord voor klaplong?
A
Pneumonie
B
Pneumothorax
C
Cyanose
D
Hemoptoë

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Week 2: Pathologie van het bewegingsstelsel
  • Distorsie

  • Luxatie

  • Ruptuur

  • Contusie

  • Fractuur

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Distorsie
Luxatie
Ruptuur
Contusie
Fractuur
Distorsie
Luxatie
Ruptuur
Contusie
Fractuur

Slide 10 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies


Waarvoor staat de C in de RICE methode?

A
Compressie
B
Contusie
C
Complicatie
D
Combinatie

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat is repositie?
A
Hoog houden van het aangedane lichaamsdeel
B
Verzwikken van een gewricht
C
Vastzetten van een botstuk
D
Terugzetten van een botstuk op zijn oorspronkelijke plaats

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

timer
1:00
Wat weet je nog van fracturen?
Denk ook aan de kenmerken en de behandelingen

Slide 13 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Week 3: Vocht en pathologie van urinewegstelsel
  • Vochtbalans positief/negatief

  • Dehydratie

  • Oedeem

  • Urineonderzoeken

  • Afwijkingen (kleur, samenstelling, hoeveelheid)

  • Begrippen (ascites, nycturie, mictie, diurese, urineretentie, incontinentie, cystitis)



Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

timer
1:00
Wat weet je over positieve vochtbalans?

Slide 15 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

timer
1:00
Wat weet je over een negatieve vochtbalans?

Slide 16 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies


Wat is ascites?
A
Vrij ophopen van vocht in de ruimte rond de organen in de buikholte
B
Vrij ophopen van vocht in de ruimte in de organen in de buikholte
C
Vrij ophopen van vocht in de ruimte rond de organen in de borstholte
D
Vrij ophopen van vocht in de ruimte in de organen in de borstholte

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat betekent mictie?
A
Nachtelijk plassen
B
Urinevorming
C
Urinelozing
D
Urine ophouden

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij welk onderzoek wordt er gekeken naar: de helderheid van de urine, de kleur van de urine, de hoeveelheid urine per keer en de totale hoeveelheid urine per etmaal?
A
Macroscopisch onderzoek
B
Microscopisch onderzoek
C
Klinisch chemisch onderzoek
D
Microbiologisch onderzoek

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe noem je het wanneer er bloed in de urine zit?
A
Glucosurie
B
Proteïnurie
C
Hematurie
D
Anurie

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Week 4: Pathologie van de zintuigen
  • Verziend en bijziend

  • Diabetes retinopathie en maculadegeneratie

  • Kleurenblindheid

  • Otitis externa en interna

  • Tinnitus

  • Duizeligheid en Draaiduizeligheid

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijziend
Verziend
Diabetische retinopathie
Otitis Externa
Otitis media
Tinnitus
De ooglens kan niet voldoende afplatten
Veraf niet scherp kunnen zien en dichtbij wel
De ooglens kan niet voldoende bollen
Dichtbij niet scherp kunnen zien en veraf wel
Zuurstoftekort in het netvlies door lekkende bloedvaatjes
Verminderd zicht van dichtbij en/of veraf
Ontsteking van de huid van de gehoorgang
Jeuk en een branderige pijn, rode/vochtige/schilferige/gezwollen huid
Ontsteking in het middenoor
Koorts, pijn, soms een loopoor of tijdelijke doofheid
Horen van geluid dat niet van buiten komt
Horen van een geluid zoals rinkelen, suizen, fluiten of zoemen

Slide 22 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies


Een afsluiting van de buis van Eustachius leidt vaak tot een:
A
Otitis Externa
B
Otitis Media
C
Otosclerose
D
Tinnitus

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Waar kan de oorzaak van duizeligheid in liggen?
A
In het evenwichtsorgaan en/of propriosensoren van spieren en gewrichten
B
In de ogen
C
In de hersenen
D
In alle antwoord, a, b en c

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Week 5: pijn
  • Nociceptieve, viscerale, neuropathische en  vasculaire pijn
     
  • Beoordeling pijn

  • Medicamenteuze en niet medicamenteuze pijnbehandeling

  • Bio psychosociaal pijnmodel

  • Oorzaken pijn


Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nociceptieve pijn
Viscerale pijn
Neuropatische pijn
Vasculaire pijn
Oncologische pijn
pijn uit de organen
pijn door zenuwbeschadiging
pijn door weefselschade 
pijn bij kanker
pijn door vaatlijden

Slide 26 - Sleepvraag

Erytrocyten: De rode bloedcellen zorgen voor 99% van de zuurstoftoevoer in het lichaam.

Hemoglobine en ijzer: IJzer is belangrijk voor de vorming van hemoglobine, een onderdeel van rode bloedcellen. Rode bloedcellen vervoeren zuurstof door ons lichaam. IJzer is verder nodig om in onze cellen energie te produceren en ijzer draagt bij aan een normale werking van het afweersysteem.

Witte bloedcellen: Witte bloedcellen - ook wel leukocyten genoemd - zitten veel in je bloed en lymfeweefsel, maar zijn ook in de rest van het lichaam aanwezig. Ze beschermen je lichaam tegen lichaamsvreemde, schadelijke stoffen zoals virussen, bacteriën, schimmels, parasieten en gisten. Daarnaast helpen ze bij het opruimen van afgestorven cellen in het lichaam.

Bloedplaatjes: 

Stelling:
Pijn is objectief en kan je meten met een pijn- meetinstrument


A
Waar
B
Niet waar

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat is een voorbeeld van medicamenteuze pijn- behandeling?
A
Paracetamol
B
Chirurgie
C
Immobilisatie
D
TENS

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Week 6: oncologie
  • Goedaardige en kwaadaardige tumoren

  • Uitzaaiing

  • Behandeling: curatief, palliatief,
    adjuvant en neo adjuvant

  • Behandeling: chirurgie, radiotherapeutisch,
    chemotherapeutisch, hormonaal en immunologisch





Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Wat is er aan de hand met de lichaamscellen die een tumor vormen?
A
ze kunnen zich niet meer delen
B
ze hebben een overmatige celdeling
C
ze delen zich langzamer dan gezonde cellen

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Goedaardig gezwel
Kwaadaardig gezwel
Groeit niet door weefsels
Verspreidt zich NIET door het lichaam
Voorbeelden: Fibroom, keloïd, verruca, lipoom
Kan door omliggende organen en weefsels groeien
Cellen kunnen zich verplaatsen door het lichaam via bloed en lymfe
Voorbeelden: carcinoom, sarcoom, melanoom
Maligne
Benigne

Slide 31 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een kenmerk van een benigne tumor?
A
snelle groei
B
dringt door in omliggend weefsel
C
is altijd dodelijk
D
zaait zich niet uit

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een adjuvante behandeling?

A
Een toegevoegde behandeling die wordt uitgevoerd ná een curatieve behandeling
B
Een toegevoegde behandeling die wordt uitgevoerd vóór een curatieve behandeling
C
een behandeling gericht op afremmen van de tumor of verminderen van de klachten wanneer de ziekte ongeneeslijk is
D

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bepaalde virussen vormen een risicofactor voor het ontstaan van tumoren.
A
waar
B
niet waar

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

gericht op genezing 
gericht op afremmen van de tumor of verminderen van de klachten wanneer de ziekte ongeneeslijk is
toegevoegde behandeling die wordt uitgevoerd na een curatieve behandeling
een toegevoegde behandeling die uitgevoerd wordt vóór een curatieve behandeling
Curatieve behandeling
Palliatieve behandeling
Adjuvante behandeling
Neo adjuvante behandeling

Slide 35 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een neo-adjuvante behandeling wordt uitgevoerd na een curatieve behandeling.
A
waar
B
niet waar

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Week 7: multimorbiditeit
  • Chronische ziekten

  • Multi morbiditeit

  • Co morbiditeit

  • Oorzaken, gevolgen, behandeling

  • Multidisciplinaire benadering 



Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

timer
1:00
Wat is multi-morbiditeit?
Wat weet je van?

Slide 38 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer twee ziekten dezelfde risicofactor hebben, noemen we dit:
A
Cluster multi-morbiditeit
B
Causale multi-morbiditeit
C
Complicerende multi-morbiditeit
D
Recidiverende multi-morbiditeit

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat betekent een multi-disciplinaire behandeling?
A
Behandeling waarbij verschillende professionals, zoals artsen, verpleegkundigen, fysiotherapeuten en diëtisten samenwerken
B
Behandeling waarbij meerdere soorten medicatie gegeven wordt
C
Behandeling waarbij meerdere ziekten tegelijk door de arts behandeld worden

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Bij multi-morbiditeit is het belangrijk dat alle problematiek van de patiënt tegelijk behandeld wordt.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Volgende week: toets
Gebruik bij het leren voor je toets:
  • Expertcollege
  • Je uitgewerkte leerdoelen
  • De opdrachten van de pathologielessen




Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Einde
Zijn er nog vragen?

Succes met jullie toets!

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies