KLAS-3-PERSOONLIJKE-VOORNAAMWOORDEN

Semana: 6 abril 
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Semana: 6 abril 

Slide 1 - Tekstslide

Semana: 6 abril 
Deze week leer je:
  • Zelfstandige naamwoorden en namen door persoonlijke voornaamwoorden als lijdend en meewerkend voorwerp te vervangen.
  • De persoonlijke voornaamwoorden op de jusite plaats in de zin te zetten. 

Slide 2 - Tekstslide

Persoonlijke voornaamwoorden als lijdend en meewerkend voorwerpen

Slide 3 - Tekstslide

De functie:
De functie van de persoonlijke voornaamwoorden als lijdend en meewerkend voorwerp is om en zelfstandig naamwoord of naam te vervangen, zodat die niet herhaald hoeven te worden.

He comprado una mochila nueva.                   La he comprado en el Rastro. 
Ik heb een nieuwe tas gekocht.                          Ik heb hem in El rastro gekocht.

He comprado un regalo para Carmen.              Le he comprado un regalo.
Ik heb een cadeau voor Carmen gekocht.       Ik heb haar een cadeau gekocht. 
                                                                                             Ik heb een cadeau gekocht voor haar. 


Slide 4 - Tekstslide

Hoe vind je het lijdend voorwerp in een zin?
Door de vraag te stellen:
Wie/wat + werkwoordelijke gezegde +onderwerp. 

Compro una mochila                     Wat koop ik? = una mochila
Ves muchas series de Netflix.    Wat kijk jij? =  series
Hacéis los deberes.                         Wat maken jullie? los deberes

Slide 5 - Tekstslide

Persoonlijke voornaamwoorden als lijdend voorwerp: 
      Me         (mij-me)                                       
      Te           (jou-je)
       Lo-la     (hem, haar, u)                 ¡Hola Lola!
       Nos       (ons)
      Os          (julllie)
      Los-Las (ze, hen, u)

Slide 6 - Tekstslide

Zoek het l.v.: Camarero, quiero otro flan, por favor.
A: camarero
B: por favor
C: flan
D: otro
A
camarero
B
por favor
C
flan
D
otro

Slide 7 - Quizvraag

Camarero, quiero otra hamburguesa, por favor.
A: por favor
B: hamburguesa
C: quiero
D: camarero
A
por favor
B
hamburguesa
C
quiero
D
camarero

Slide 8 - Quizvraag

Vervang het lv door LO, LA, LOS, LAS.
¿Has visto la serie de Neflix Riverdale? Sí, ... he vsito
A: la
B: lo
C: las
D: los
A
la
B
lo
C
las
D
los

Slide 9 - Quizvraag

Mamá, ¿has visto a mi abuelo?
Sí, ... he visto el fin de semana.
A: las
B: la
C: los
D: lo
A
las
B
la
C
los
D
lo

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Video

Hoe vind je het meewerkend voorwerp in een zin? 
Door de vraag te stellen:
Aan wie/voor wie + werkwoordelijke gezegde +onderwerp + (lv)

Julia compra flores  para  su madre.   
Voor wie koopt Julia bloemen?  Voor haar moeder 

Sam le da (geven) un regalo a su novia. 
Aan wie geeft Sam een cadeautje?  aan zijn vriendin.  

Slide 12 - Tekstslide

Persoonlijke voornaamwoorden als meewerkend voorwerp: 
Me  (mij, me)
Te (jou, je)
Le (hem, haar, u)

Nos (ons)
Os (julllie)
Les (hun, hen, u)

Slide 13 - Tekstslide

Zoek het m.v.: Yo envío (sturen) muchos mensajes de WhatsApp a mis amigos.
A: yo
B: envío
C: mensajes
D: a mis amigos
A
yo
B
envío
C
mensajes
D
a mis amigos

Slide 14 - Quizvraag

Mi madre siempre da muchos besos a mi padre.
A: mi madre
B: besos
C: mi padre
D: siempre
A
mi madre
B
besos
C
mi padre
D
siempre

Slide 15 - Quizvraag

Vervang het m.v. door me, te, le, nos, os of les:
Mi padre ha comprado una bicicleta nueva para mí.
A: le
B: les
C: me
D: te

A
le
B
les
C
me
D
te

Slide 16 - Quizvraag

Los abuelos han comprado muchos regalos para los nietos.
A: te
B: le
C: me
D: les
A
te
B
le
C
me
D
les

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Video

Huiswerk: 
Maak de opdracht: Persoonlijke voornaamwoorden I

Slide 19 - Tekstslide