Leesvaardigheid P4

Hoofdgedachte

  • Wat wil de schrijver bereiken of duidelijk maken met de tekst?
  • De hoofdgedachte van de tekst is in één zin samengevat waar de tekst over gaat. 
  • Meestal staat de hoofdgedachte in de inleiding of in het slot van de tekst. 
  • De hoofdgedachte is nooit een vraag.

Onderwerp

  • Het onderwerp van een tekst vind je door te letten op: 

  • de kop 
  • de eerste zin of de eerste alinea 
  • een illustratie bij de tekst 
  • het onderwerp schrijven we altijd op in één of enkele woorden.
1 / 67
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsWOStudiejaar 3,5

In deze les zitten 67 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdgedachte

  • Wat wil de schrijver bereiken of duidelijk maken met de tekst?
  • De hoofdgedachte van de tekst is in één zin samengevat waar de tekst over gaat. 
  • Meestal staat de hoofdgedachte in de inleiding of in het slot van de tekst. 
  • De hoofdgedachte is nooit een vraag.

Onderwerp

  • Het onderwerp van een tekst vind je door te letten op: 

  • de kop 
  • de eerste zin of de eerste alinea 
  • een illustratie bij de tekst 
  • het onderwerp schrijven we altijd op in één of enkele woorden.

Slide 1 - Tekstslide

Wat is de juiste vorm van het onderwerp?
A
Een volledige zin
B
Eén of een paar woorden
C
Een werkwoord
D
Slechts één woord

Slide 2 - Quizvraag

Slide 3 - Tekstslide

Je hebt net een tekstje gelezen. Wat is daarin de hoofdgedachte?
A
Een aantal derdejaars vmbo-leerlingen van het Carmel College Salland is van start gegaan met het project Xperience.
B
Bij het project gaat het om 'grenzen verleggen'.
C
Twee groepen vertrokken naar het buitenland.
D
Eén groep gaat in de eigen omgeving aan de slag.

Slide 4 - Quizvraag

Dus het onderwerp van een tekst is waar de tekst over gaat en de hoofdgedachte van een tekst is wat de schrijver van die tekst de lezer duidelijk probeert te maken.

Slide 5 - Tekstslide

Waar vind je de hoofdgedachte?

  • Meestal in de eerste alinea of in het slot van een tekst. 

  • De hoofdgedachte hoeft niet letterlijk in de tekst te staan. 

  • Let op! Twee teksten met hetzelfde onderwerp kunnen heel goed twee verschillende hoofdgedachtes hebben.

Slide 6 - Tekstslide

Van onderwerp naar hoofdgedachte
Iedere tekst heeft een onderwerp. Het onderwerp beschrijft in een woord of in enkele woorden waar een tekst over gaat.

Slide 7 - Tekstslide

Van onderwerp naar hoofdgedachte
Iedere tekst heeft een onderwerp. Het onderwerp beschrijft in een woord of in enkele woorden waar een tekst over gaat.
De hoofdgedachte van een tekst is de belangrijkste uitspraak van de schrijver over het onderwerp.

Slide 8 - Tekstslide

Van onderwerp naar hoofdgedachte
De informatie die je nodig hebt, vind je in de titel, de inleiding, het slot en de kernzinnen.
Moet je de hoofdgedachte formuleren? Schrijf dan zelf een zin waarin je het onderwerp noemt + wat de schrijver over het onderwerp zegt.

Slide 9 - Tekstslide

Tekstdoelen en hoofdgedachte
Het tekstdoel bepaalt hoe de hoofdgedachte geformuleerd wordt.


Slide 10 - Tekstslide

Informatieve teksten
  • Nieuwsberichten willen zo objectief mogelijk informatie overbrengen. 
  • Hoofdgedachte staat in de titel verwerkt. 

Slide 11 - Tekstslide

Activerende teksten
  • Willen dat de lezer iets doet.
  • Hoofdgedachte is het centrale statement van de tekst en hetgene dat de lezer moet gaan doen. 

Slide 12 - Tekstslide

Overtuigende teksten
  • Je overtuigt iemand van je standpunt.
  • Standpunt is hoofdgedachte

Slide 13 - Tekstslide

Amuserende teksten
  • Hoofdgedachte vaak moeilijk te achterhalen!
  • Méér dan één?
  • Vergelijkbaar met moraal.

Slide 14 - Tekstslide

Alineaopbouw
Een goede alinea bestaat uit een een kernzin en uit een uitwerking van de kernzin in de overige zinnen. De kernzin bevat de belangrijkste informatie.

De kernzin vind je meestal aan het begin van een Alinea.

Slide 15 - Tekstslide

Welke zin is de kernzin van deze alinea?
A
De eerste zin
B
De laatste zin
C
De tweede zin
D
De alinea heeft geen kernzin

Slide 16 - Quizvraag

Welke bewering klopt niet?
A
Een hoofdgedachte is de hele tekst in één zin.
B
Een hoofdgedachte is nooit een vraag.
C
Een hoofdgedachte is de centrale vraag van de tekst.
D
Een hoofdgedachte verwijst ook naar het onderwerp.

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Video

Welk punt denk jij dat Arjen met deze video probeert te maken?

Slide 19 - Open vraag

Dat we tijdens internetgebruik steeds minder informatie opnemen, komt allemaal doordat we bij het internetten continu beslissingen moeten nemen over de vraag of we een link wel of niet zullen aanklikken. De hersenen schakelen daardoor om de zoveel seconden tussen de opties 'beslissen' en 'lezen'. Het gevolg is een brein dat overbelast raakt. Dat leidt ertoe dat we minder informatie opslaan en we ook minder goed snappen wat we lezen.
(- het begin van een artikel over woordspelingen)
Een Nederlands echtpaar verbleef in de zomer van 1998 in een hotel in het Zeeuwse Cadzand. Ze fietsten enkele keren naar de Belgische badplaats Knokke. Dat verleidde de vrouw van de hotelreceptie op een dag tot de opmerking: "U houdt nogal van Knokke, he?", waarop de man van het echtpaar zei: "Dat is logisch in ons geval, want wij komen zoals u weet uit de Gooi- en Vechtstreek."
Voor de vijfentwintigste keer zijn vannacht de lg Nobelprijzen uitgereikt, de alternatieve Nobelprijzen voor onderzoek dat je eerst aan het lachen maakt en daarna aan het denken zet. De lg Nobelprijzen zijn een ludieke variant op de eerbiedwaardige Nobelprijzen, die jaarlijks worden toegekend voor belangrijk wetenschappelijk onderzoek.
Verklaring
Aanleiding
Anekdote
Vraagstelling
Constatering
Voorbeeld

Slide 20 - Sleepvraag

Wat weet je al van
een betoog?

Slide 21 - Woordweb

Wat is een betoog? 

In een betoog geeft de schrijver zijn mening en licht die toe met argumenten.

Een betoog heeft meestal een driedeling: inleiding, middenstuk en slot.


Slide 22 - Tekstslide

Kritisch lezen van argumenten

In een betoog zijn het vooral de argumenten die je kritisch moet lezen/beoordelen. 

Bij objectieve argumenten vraag je je af: is dit waar? Is het werkelijk gebeurd? Is dit onderzocht?
Bij subjectieve argumenten: Vind ik dit ook? Komt dit overeen met mijn mening? Waarop is dit gebaseerd?

Slide 23 - Tekstslide

Wat is de inhoudelijke tekstopbouw van een betoog?
Inleiding
middenstuk
Slot
De schrijver geeft argumenten voor zijn mening.
De schrijver trekt een conclusie of vat het belangrijkste samen.
De schrijver geeft zijn mening over het onderwerp.

Slide 24 - Sleepvraag

Waarom wordt een beoordeling tot de betogende teksten gerekend?

Slide 25 - Open vraag

Welk tekstdoel hoort bij beschrijving en welk tekstdoel bij beoordeling?

Slide 26 - Open vraag

Lees nu tekst 'Kritisch lezen van argumenten' op blz. 190/191

Slide 27 - Tekstslide


Is het argument objectief of subjectief?
Ik zou deze jas niet kopen, want hij is echt te duur.
A
subjectief argument
B
objectief argument

Slide 28 - Quizvraag


Is het argument objectief of subjectief?
Ik ga liever naar café Rosa, want dat is minder ver
fietsen vanaf mijn huis.
A
subjectief argument
B
objectief argument

Slide 29 - Quizvraag

Is het argument objectief of subjectief?
Veel ontbijtgranen zijn ongezond, want slechts 44%
van de ontbijtgranen in de winkel krijgt volgens de
Consumentbond de hoogste beoordeling (een A)
voor gezonde ingrediënten.
A
subjectief argument
B
objectief argument

Slide 30 - Quizvraag

Is het argument objectief of subjectief?
Het is vandaag een goede dag om naar het strand objectief / subjectief
te gaan, want het is lekker warm.
A
subjectief argument
B
objectief argument

Slide 31 - Quizvraag

Welke argumenten zijn sterker: objectieve of subjectieve argumenten?
Leg je antwoord uit.

Slide 32 - Open vraag

Welk argument heeft meer ondersteuning nodig, een objectief of een subjectief
argument? Leg je antwoord uit.

Slide 33 - Open vraag

Kunnen subjectieve argumenten ook waar zijn?
Leg je antwoord uit.

Slide 34 - Open vraag

Waarom?


Of het op een plek buiten drie graden onder nul is, kun je controleren. Je kunt kijken op een thermometer of op een weersite op internet. Dit is dus een objectief argument. Of het buiten koud is, is subjectief. Jij vindt het misschien koud buiten, maar dit hoeft niet voor iedereen te gelden. 

Bij een subjectief argument kan het dus zo zijn dat iemand een andere mening heeft en het niet eens is met jou!

Slide 35 - Tekstslide

Subjectieve argumenten

Subjectieve argumenten worden ook wel waarderende argumenten genoemd. Objectieve (feitelijke) argumenten kun je altijd controleren op hun juistheid. Subjectieve argumenten niet. 

Als vandaag alles open is, dan ga ik liever naar de Pathé dan naar het Forum, want de Pathé is een betere bioscoop.

Slide 36 - Tekstslide

Stel, je leest in een artikel dat de schrijver niet gelooft dat de aarde steeds verder opwarmt.
Zijn argument: Ik heb het het hele voorjaar koud gehad.
Is dit een objectief of een subjectief argument? Leg je antwoord uit.

Slide 37 - Open vraag

Vind je voorgaande argument overtuigend? Leg je antwoord uit.
Eigen antwoord.

Slide 38 - Open vraag

Stel, je leest in een artikel dat je ‘brain food’ moet eten: voeding die goed is voor je hersenen.
Argument: Onderzoek van het Erasmus Universitair Medisch Centrum laat zien dat wat je in je mond stopt, effect heeft op hoe gezond, alert en actief je bent en dat het zelfs effect heeft op hoe groot je hersenen zijn.
Is dit een objectief of een subjectief argument? Leg je antwoord uit.

Slide 39 - Open vraag

Vind je het voorgaande argument overtuigend? Leg je antwoord uit.

Slide 40 - Open vraag

Je leert 
  • wat een betoog is;
  • objectieve en subjectieve argumenten herkennen;
  • hoe je argumenten kritisch kunt lezen;
  • argumenten, tegenargumenten en weerleggingen herkennen.

Slide 41 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen objectieve en subjectieve informatie?

Slide 42 - Open vraag

Subjectieve informatie is per definitie onbetrouwbaar.
Waar of niet waar?
A
waar
B
niet waar

Slide 43 - Quizvraag

Leg uit dat in een filmbespreking altijd sprake is van twee tekstdoelen.

Slide 44 - Open vraag

Betoog 

Slide 45 - Tekstslide

Wat weet je al van
een betoog?

Slide 46 - Woordweb

Wat is een betoog? 

In een betoog geeft de schrijver zijn mening en licht die toe met argumenten.

Een betoog heeft meestal een driedeling: inleiding, middenstuk en slot.


Slide 47 - Tekstslide

Kritisch lezen van argumenten

In een betoog zijn het vooral de argumenten die je kritisch moet lezen/beoordelen. 

Bij objectieve argumenten vraag je je af: is dit waar? Is het werkelijk gebeurd? Is dit onderzocht?
Bij subjectieve argumenten: Vind ik dit ook? Komt dit overeen met mijn mening? Waarop is dit gebaseerd?

Slide 48 - Tekstslide

Wat is de inhoudelijke tekstopbouw van een betoog?
Inleiding
middenstuk
Slot
De schrijver geeft argumenten voor zijn mening.
De schrijver trekt een conclusie of vat het belangrijkste samen.
De schrijver geeft zijn mening over het onderwerp.

Slide 49 - Sleepvraag

Waarom wordt een beoordeling tot de betogende teksten gerekend?

Slide 50 - Open vraag

Welk tekstdoel hoort bij beschrijving en welk tekstdoel bij beoordeling?

Slide 51 - Open vraag

Lees nu tekst 'Kritisch lezen van argumenten' op blz. 190/191

Slide 52 - Tekstslide


Is het argument objectief of subjectief?
Ik zou deze jas niet kopen, want hij is echt te duur.
A
subjectief argument
B
objectief argument

Slide 53 - Quizvraag


Is het argument objectief of subjectief?
Ik ga liever naar café Rosa, want dat is minder ver
fietsen vanaf mijn huis.
A
subjectief argument
B
objectief argument

Slide 54 - Quizvraag

Is het argument objectief of subjectief?
Veel ontbijtgranen zijn ongezond, want slechts 44%
van de ontbijtgranen in de winkel krijgt volgens de
Consumentbond de hoogste beoordeling (een A)
voor gezonde ingrediënten.
A
subjectief argument
B
objectief argument

Slide 55 - Quizvraag

Is het argument objectief of subjectief?
Het is vandaag een goede dag om naar het strand objectief / subjectief
te gaan, want het is lekker warm.
A
subjectief argument
B
objectief argument

Slide 56 - Quizvraag

Welke argumenten zijn sterker: objectieve of subjectieve argumenten?
Leg je antwoord uit.

Slide 57 - Open vraag

Welk argument heeft meer ondersteuning nodig, een objectief of een subjectief
argument? Leg je antwoord uit.

Slide 58 - Open vraag

Kunnen subjectieve argumenten ook waar zijn?
Leg je antwoord uit.

Slide 59 - Open vraag

Waarom?


Of het op een plek buiten drie graden onder nul is, kun je controleren. Je kunt kijken op een thermometer of op een weersite op internet. Dit is dus een objectief argument. Of het buiten koud is, is subjectief. Jij vindt het misschien koud buiten, maar dit hoeft niet voor iedereen te gelden. 

Bij een subjectief argument kan het dus zo zijn dat iemand een andere mening heeft en het niet eens is met jou!

Slide 60 - Tekstslide

Subjectieve argumenten

Subjectieve argumenten worden ook wel waarderende argumenten genoemd. Objectieve (feitelijke) argumenten kun je altijd controleren op hun juistheid. Subjectieve argumenten niet. 

Als vandaag alles open is, dan ga ik liever naar de Pathé dan naar het Forum, want de Pathé is een betere bioscoop.

Slide 61 - Tekstslide

Stel, je leest in een artikel dat de schrijver niet gelooft dat de aarde steeds verder opwarmt.
Zijn argument: Ik heb het het hele voorjaar koud gehad.
Is dit een objectief of een subjectief argument? Leg je antwoord uit.

Slide 62 - Open vraag

Vind je voorgaande argument overtuigend? Leg je antwoord uit.
Eigen antwoord.

Slide 63 - Open vraag

Stel, je leest in een artikel dat je ‘brain food’ moet eten: voeding die goed is voor je hersenen.
Argument: Onderzoek van het Erasmus Universitair Medisch Centrum laat zien dat wat je in je mond stopt, effect heeft op hoe gezond, alert en actief je bent en dat het zelfs effect heeft op hoe groot je hersenen zijn.
Is dit een objectief of een subjectief argument? Leg je antwoord uit.

Slide 64 - Open vraag

Vind je het voorgaande argument overtuigend? Leg je antwoord uit.

Slide 65 - Open vraag

Welkom bij Nederlands G3a/A3c! 9.10-9.55

  • Dagopening-> Halt!
  • Bespreek in duo's:
  • 1. Met welk argument probeert Anna om haar stelen goed te praten?
  • 2. Wat vind jij van dit argument?
  • 3. Vind je Halt een alternatief voor straf? Waarom wel/niet?

Maak de oefentoets formuleren in tweetallen
Bespreken van de antwoorden van de oefentoets 

Slide 66 - Tekstslide

Welkom V3

Toetsstof (zie ook Magister -> les Nederlands -> 1 juli) 

Bestudeer het pdf-document 'Theorie zakelijk lezen Talent'               
Lees / leer de leerteksten van  § 1.3 §2.3 en §3.3                                              
                                                                                


Slide 67 - Tekstslide