zinsontleding

Deel 1: werkwoorden
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

Onderdelen in deze les

Deel 1: werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Een werkwoord is:
A
Een ander woord voor het onderwerp
B
Een doe-woord
C
Een woord die aangeeft welk werk iemand doet
D
Een woord die je weg kan laten uit een zin

Slide 2 - Quizvraag

Welke woorden in deze zin zijn werkwoorden:
Die film heb ik al gezien

Slide 3 - Open vraag

Schrijf zoveel mogelijk werkwoorden op!

Slide 4 - Woordweb

Wat gaan we deze lessen  doen?
Herhaling van ...
Persoonsvorm
Onderwerp
Tegenwoordige tijd
Verleden tijd
Infinitief
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 5 - Tekstslide

Persoonsvorm:
  • De persoonsvorm is een werkwoord dat in een zin van tijd kan veranderen en van aantal (meervoud / enkelvoud).
voorbeeld:
Tijd: Ik eet een broodje / ik at een broodje 
Aantal: De agent regelt het verkeer / de agenten regelen het verkeer

Let op! soms staan er 2 werkwoorden in een zin. De PV is dan het woord dat verandert.

Slide 6 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde (WWG)
  • Het wwg: alle werkwoorden in de zin.

Voorbeeld:

- Hij geeft vandaag zijn presentatie. (wwg is: geeft)

 - Hij gaat vandaag zijn presentatie geven. (wwg is: gaat geven)

Slide 7 - Tekstslide

Het Onderwerp:
Het onderwerp van de zin geeft aan wie/wat iets doet of wie/wat iets is.
Voorbeelden:
1. Noortje geeft mij een bos bloemen. -> wie geeft? Noortje = het onderwerp
Haar lerares is sinds vorige week ziek. -> wie is (ziek)? Haar lerares = Het onderwerp
2. De walvis zwemt in de zee. -> wie zwemt? De walvis = Het onderwerp
De televisies zijn kapot. -> wat zijn (kapot)? De televisies = Het onderwerp

Slide 8 - Tekstslide

Wat is in deze zin het onderwerp?
Zijn hond is vorige week verdwenen

Slide 9 - Open vraag

Persoonsvorm + Onderwerp
  •  Bij een pv (persoonsvorm) hoort een ow (onderwerp). 
  • Het ow bepaalt hoe de pv geschreven moet worden.
  • Regel: Staat het ow in enkelvoud dan staat de pv ook in enkelvoud (=ev)
  • Regel: Staat het ow in meervoud dan staat de pv ook in meervoud (=mv)
(ev) Ik loop naar het station  (mv) Wij lopen naar het station

Slide 10 - Tekstslide

Samenvattend:
2 manieren om de persoonsvorm te vinden:
  1.  zet de zin in een andere tijd (tijdproef)
  2. verander het aantal (getalproef)


Hoe vind je het onderwerp?
  1. Bepaal wat de persoonsvorm is.
  2.  Stel daarna de vraag: wie/wat + persoonsvorm

Slide 11 - Tekstslide

Zoek de pv en ow:
Dat grote huis staat al een tijd te koop

Slide 12 - Open vraag

Slide 13 - Link

Opdrachten:



Opdrachtenblad 

Tegenwoordige tijd

Slide 14 - Tekstslide

  • Werkwoordspelling tegenwoordige tijd en verleden tijd
  • Wanneer gebruik je een D, T of DT?

Slide 15 - Tekstslide

Les 2 Werkwoordspelling

Slide 16 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
- Herhaling pv en ow
- werkwoorden tegenwoordige tijd
-werkwoorden verleden tijd

Slide 17 - Tekstslide

Hoe vind je de persoonsvorm?
A
Door de zin in een andere tijd te zetten
B
Door de zin om te draaien
C
Door ' T eXKoFSCHiP te gebruiken
D
Door van ev mv te maken of andersom

Slide 18 - Quizvraag

Hoe vind je het onderwerp?
Stel de vraag:
A
Wie/wat + infinitief
B
Wie/waar + onderwerp
C
Wie/wat + persoonsvorm
D
Wie/wanneer + werkwoord

Slide 19 - Quizvraag

Zoek de pv en ow:
Vorig jaar zijn zij naar Spanje geweest.

Slide 20 - Open vraag

De tegenwoordige tijd:
- Als je een zin in de TT (tegenwoordige tijd) schrijft, schrijf je iets over het nu of in de toekomst. 
- Werkwoorden kan je vervoegen om het woord goed in een zin te laten passen. Dit doe je met: ik, jij, hij, wij, jullie, zij 

Voorbeeld: ik loop, jij loopt, hij loopt, wij lopen, jullie lopen, zij lopen. 

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Verleden tijd:
De verleden tijd kan op 2 manieren worden gevormd: 
- door achter de ik-vorm de(n) of te(n) te zetten bij klankvaste werkwoorden (zwakke werkwoorden) werk - werkte
- door klankverandering bij klankveranderende werkwoorden (sterke werkwoorden) loop - liep 

Slide 23 - Tekstslide

Vervolg Verleden tijd
Meestal kun je wel horen of je in de verleden tijd de(n) of te(n) moet gebruiken. Lukt dat niet..? 

Gebruik dan: ' T eXKoFSCHiP

Regel van 't exkofschip: kijk naar de laatste letter van de stam. Als dat een x, t, k, f, s, ch of p is, schrijf je -te(n). Zo niet, -de(n) 

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Opdrachten:
Tekst Tegenwoordige tijd + Taalblokken: werkwoordspelling

Slide 27 - Tekstslide

Volgende les

werkwoordspelling 

Infinitief 
* Voltooid deelwoord
* Bijvoeglijk naamwoord 
* Voltooid deelwoord bijvoegelijk gebruikt 

Slide 28 - Tekstslide

Les 3 Werkwoordspelling

Slide 29 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Herhaling TT en VT
  • Uitleg Voltooid deelwoord, infinitief en bijvoeglijk naamwoord (=bn).
  • Opdrachten vorige week nakijken.
  • Opdrachten week 3 maken.

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Hoe vervoeg je een werkwoord (TT) met jij/hij/zij/het...
A
Met 'T eXFoKSCHaaP
B
Door de ik-vorm te zoeken
C
ik-vorm + T
D
ik-vorm + en

Slide 32 - Quizvraag

Goed of Fout: een sterk werkwoord verandert van klank
A
Goed
B
Fout

Slide 33 - Quizvraag

Schrijf de VT goed: Toen zij klaar was,.... zij er slechts een paar (missen)

Slide 34 - Open vraag

Wanneer gebruik je het 'T exkofschip?
A
Bij de verleden tijd en voltooid deelwoord
B
Als je in de VT niet hoort of je het met -te of -de moet schrijven
C
Als je het onderwerp zoekt
D
Om de PV te vinden

Slide 35 - Quizvraag

Uitleg Voltooid deelwoord, Infinitief en bijvoegelijk naamwoord
Als het werkwoord in een zin niet van tijd kan veranderen,  is het geen persoonsvorm. Welke werkwoordsvorm is het dan?
  • Voltooid deelwoord 
  • Infinitief
  • Bijvoegelijk naamwoord

Slide 36 - Tekstslide

Voltooid deelwoord:
Het voltooid deelwoord heeft een aantal kenmerken:
  • Het geeft aan dat iets voltooid is (het is klaar of voorbij)
  • Het kan niet van tijd veranderen
  • Meestal staat er een hulpwerkwoord bij (hebben, zijn of worden)
  • Veel voltooide deelwoorden beginnen met de voorvoegsels ge-, be-, of ver- 

Voorbeeld: Bram heeft gelachen.  

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Video

Infinitief
Als een werkwoord in de zin geen persoonsvorm en geen voltooid deelwoord is, maar wel op -en of-n eindigt, heb je waarschijnlijk te maken met een infinitief. De infinitief is het hele werkwoord.

- Voorbeeld: wij willen vroeg vertrekken / wij wilden vroeg vertrekken. Vertrekken kan niet van tijd veranderen en het is nog niet voltooid (anders vertrokken) dus is het een infinitief.
Tip: ik zal... kleuren, lopen, vertrekken, feliciteren enz...

Slide 39 - Tekstslide

Bijvoegelijk naamwoord
Een bijvoegelijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Een zelfstandig naamwoord is een woord waar je de, het of een voor kunt zetten.
- Voorbeeld: Het grote huis, Het leuke idee, De gladde stoep enz...

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Video

Opdrachten

Slide 42 - Tekstslide