Uitleg Examens

Spreken & Gesprekken voeren
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Spreken & Gesprekken voeren

Slide 1 - Tekstslide

Inhoud:
  • Vandaag krijg je uitleg over de examens Spreken & Gesprekken voeren;
  • Wat wordt er precies van je verwacht?
  • Wat houdt het in?
  • Hoe bereid je je goed voor op deze examens? 

Slide 2 - Tekstslide

  • Bij het examen Spreken ga je een presentatie van 6-10 minuten houden over het vakgericht onderwerp. 
  • Het examen is een monoloog, jij bent aan het woord en de examinators luisteren.
  • Na afloop van de presentatie stellen de examinators nog een paar inhoudelijke vragen.
Het examen Spreken

Slide 3 - Tekstslide

  • Er moeten minimaal drie deelonderwerpen aan de orde komen. Het is belangrijk dat al deze onderwerpen worden besproken.
  • Ook moet je een samenvatting geven op het eind.

Het examen Spreken

Slide 4 - Tekstslide

  • Belangrijk: je mag niet voorlezen tijdens de presentatie, maar je mag wel een lijstje met steekwoorden gebruiken.
  • Maak zo'n lijstje met steekwoorden. Mocht je vastlopen dan kan zo'n briefje je weer op weg helpen.
  • Je mag een PowerPoint presentatie gebruiken ter ondersteuning. In de PowerPoint mogen geen hele zinnen staan. De presentatie doe je het uit het hoofd. Voorlezen mag dus ook niet bij een PowerPoint!
Het examen Spreken

Slide 5 - Tekstslide

  • Zorg dat je presentatie een duidelijke inleiding, middenstuk en slot heeft (opbouw en samenhang), dat het doel van de presentatie duidelijk is en dat je rekening houdt met de (voorkennis van) de luisteraar. 
  • Verder moet je tijdens de presentatie laten zien dat je woordenschat voldoende is en dat je presentatie goed verstaanbaar en in begrijpelijk Nederlands is.
  • Een week voor het examen krijg je de opdracht.

Een goede voorbereiding is het halve werk! 
Het examen Spreken

Slide 6 - Tekstslide

  • Samenhang: heb je een logische opbouw aangebracht in je presentatie? 
  • Afstemming op doel: heb je je gehouden aan de opdracht? Is de presentatie doelgericht? 
  • Afstemming op publiek: heb je het woordgebruik en de toon aangepast aan de doelgroep?
  • Woordenschat en woordgebruik: heb je een redelijk goede woordenschat? Dit laat je zien door te variëren in woordgebruik. Je gebruikt veelvoorkomende voorzetsels (zoals voor, achter, boven, door) vrijwel altijd goed.
  • Vloeiendheid, verstaanbaarheid en grammaticale beheersing: Je bent duidelijk verstaanbaar. Je spreektempo is normaal. Je laat zien dat je de grammatica redelijk beheerst doordat de meeste zinnen goed gevormd zijn. De werkwoordsvormen zijn over het algemeen correct.
Beoordeling examen Spreken

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

  • Het examen Gesprekken wordt op dezelfde dag als het examen Spreken geëxamineerd. Meestal gelijk na het examen Spreken.
  • Bij het examen Gesprekken voeren is er sprake van een dialoog. Je gaat in gesprek met een klasgenoot over een stelling. De eerste vier minuten  stel je elkaar inhoudelijke vragen over het onderwerp. De laatste zes minuten voer je een discussie. Kandidaten zijn beide minimaal drie minuten aan het woord.
Het examen Gesprekken voeren

Slide 9 - Tekstslide

  • Het is belangrijk dat je een actieve bijdrage levert aan het gesprek en dat je niet alleen korte antwoorden geeft. Je kan natuurlijk ook zelf het volgende punt van het gesprek inbrengen. Het is de bedoeling dat het gesprek lijkt op een normaal gesprek. Natuurlijk mag je een briefje met steekwoorden gebruiken om te zorgen dat je niets vergeet.
Het examen Gesprekken voeren

Slide 10 - Tekstslide

  • Waar word je op beoordeeld?
  • Beurten nemen en bijdragen aan samenhang: Je kunt het gesprek op gang houden op een eenvoudige manier, bijvoorbeeld door niet direct te reageren, maar eerst goed naar de vraag te luisteren en te zorgen dat je deze begrijpt. Als jij praat, zorg je dat je een duidelijk verhaal vertelt dat de ander goed kan volgen. Je gebruikt daarbij veelvoorkomende voeg- en verwijswoorden, zoals want, maar, omdat, die, dat en wat.
Het examen Gesprekken voeren

Slide 11 - Tekstslide

  • Afstemming op doel: Je reageert netjes en effectief op je gesprekspartner, zodat je het gespreksdoel bereikt.
  • Afstemming op gesprekspartner: Je past je woordgebruik en toon aan op je gesprekspartner en houdt daarbij rekening met de formele of informele situatie.
  • Woordenschat en woordgebruik: Je hebt een redelijk goede woordenschat. Dit laat je zien door te variëren in woordgebruik. Je gebruikt veelvoorkomende voorzetsels (zoals voor, achter, boven, door) vrijwel altijd goed.
  • Vloeiendheid, verstaanbaarheid en grammaticale beheersing: Je bent duidelijk verstaanbaar. Je spreektempo is normaal. Je laat zien dat je de grammatica redelijk beheerst doordat de meeste zinnen goed gevormd zijn. De werkwoordsvormen zijn over het algemeen correct.
Beoordeling examen Gesprekken

Slide 12 - Tekstslide


Heb je nog vragen ?

Veel succes met de voorbereiding!
De examens Spreken & Gesprekken

Slide 13 - Tekstslide