Bezittelijk voornaamwoord 2
1 / 21
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Jullie hebben een huis. Het is jullie huis. Het huis is van jullie.
Zij hebben een ijsje. Het is hun ijsje. Het ijsje is van hen.
Slide 3 - Sleepvraag
Ik heb een boek. Het is mijn boek. Het boek is van mij.
Jij hebt een telefoon. Het is jouw telefoon. De telefoon is van jou.
Hij heeft een zus. Het is zijn zus. De zus is van hem.
Zij heeft een broer. Het is haar broer. De broer is van haar.
Slide 4 - Sleepvraag
het glas
het boek
de boeken
de school
ons glas
ons boek
onze boeken onze school
Wij hebben boeken. Het zijn onze boeken. De boeken zijn van ons.
Slide 5 - Sleepvraag
Slide 6 - Tekstslide
Vul in: ik - mijn en jij - jouw
........ heb een fiets. Het is mijn fiets.
Jij hebt ook een fiets. ............ fiets is groen.
............. fiets is nieuwer dan mijn fiets.
Ik heb ook een zus. Zij is ............ zus.
Ik - mijn
jij - jouw
Ik
mijn
jij
jouw
jouw
mijn
Slide 7 - Sleepvraag
het glas
het boek
de boeken
de school
ons glas
ons boek
onze boeken onze school
Vul in: ons/ onze
Hoe vind je ........ huis? (het huis)Het staat naast ........... school. (de school)
........... dorp is niet groot. (het dorp)
........... kerk staat in het midden. (de kerk)
ons
ons
onze
onze
Slide 8 - Sleepvraag
Vul in: ik - mijn jij - jouw wij - ons/ onze
Wij hebben drie fietsen. ........... fietsen staan in de schuur.
Als iemand aan de fietsen komt. Zeggen we: "Die fietsen zijn van ............!". ................. vind mijn fiets de mooiste. Hij is zwart met rood en blauw. Heb .............. ook een fiets? En vind jij .............. fiets ook het mooiste? Als je er geen één hebt, mag je ................... fiets wel eens lenen.
Ik - mijn
jij - jouw
wij - onze
Ik
mijn
jij
jouw
ons
wij
onze
Slide 9 - Sleepvraag
Ik heb een broer. Hij is ......... broer.
A
mijn
B
jullie
C
jouw
D
zijn
Slide 10 - Quizvraag
Mijn vader is morgen jarig. Kom je naar ........ verjaardag?
A
mijn
B
jullie
C
jouw
D
zijn
Slide 11 - Quizvraag
...... haar zit erg mooi! Hoe heb jij dat gedaan?
A
mijn
B
jullie
C
jouw
D
zijn
Slide 12 - Quizvraag
Vieren jij en Idil een feest? Ik kom graag naar ....... feest!
A
mijn
B
jullie
C
jouw
D
zijn
Slide 13 - Quizvraag
....... ouders zijn morgen 15 jaar getrouwd, daarom heb ik morgen feest!
A
mijn
B
jullie
C
jouw
D
zijn
Slide 14 - Quizvraag
Wij zitten in de klas op het ISK.
........ klas (de) is erg gezellig!
........ klas (de) is erg gezellig!
A
jullie
B
ons
C
onze
D
haar
Slide 15 - Quizvraag
Wij hebben een mooi huis.
........ huis (het) is prachtig!
........ huis (het) is prachtig!
A
jullie
B
ons
C
onze
D
haar
Slide 16 - Quizvraag
Geef .............. jassen maar aan mij, dan hang ik ze voor jullie op.
A
jullie
B
ons
C
onze
D
haar
Slide 17 - Quizvraag
Eva maakt thuis huiswerk.
Morgen neemt ze ..... huiswerk weer mee naar school.
Morgen neemt ze ..... huiswerk weer mee naar school.
A
jullie
B
ons
C
onze
D
haar
Slide 18 - Quizvraag
Maak een zin met 'mijn'.
Slide 19 - Open vraag
Maak een zin met 'jouw'.
Slide 20 - Open vraag
Maak een zin met 'onze/ ons'.
