19-05 tot 23-05

• Spaans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

¡Bienvenidos a la clase de Español!

Profesor Gómez

Viernes, Mayo 23 de 2025

OBJETIVOS DOELEN

1.  Capítulo 4 De aventura en Perú:

Ik ben meer te weten gekomen over de comunidad Navarra

Ik kan een gesprek begrijpen tussen twee klasgenootjes die praten over school.

Ik ken de Spaanse woorden voor schoolvakken en de dagen van de week

Ik kan een tekst lezen over Joseba die vertelt over een schooldag 

Ik kan het werkwoord ir (gaan) correct vervoegen in het Spaans

Lesplan 

• Terugblijk: BRON D
• Dagen van de week/schoolvakken
• Huiswerk nakijken
• Extra opdracht
• Online oefenen

Mayo 2025

Capítulo 4: ¡VAMOS AL INSTITUTO!

Pak voor deze les:

1. Boeken

2. Schrift

Bron D - Het werkwoord GAAN

IR = gaan

> 'Ir' betekent 'gaan'

> 'Ir' is een onregelmatig werkwoord. 

> Leer deze dus uit je hoofd!

Het voorzetsel 'a' / 'al'

Het betekent : naar (richting)

Ik ga naar huis. Voy a la casa.

Wij gaan naar school. Vamos al colegio.

a + el = al

IR (A)

Voy al supermercado                                        a + el = al

Voy a la estación de tren                                 a + la = a la 

Structuur van de te schrijven 

Pak je schrift en maak aantekeningen!

++

maandag

dinsdag

woensdag

donderdag

vrijdag

zaterdag

zondag

lunes

martes

miércoles

jueves

viernes

sábado

domingo

Dagen van de week

Asignaturas

Las asignaturas: De vakken

HUISWERK - Plenda

HUISWERK voor VIERNES 23 Mayo: 1, 2, 3, 4, 5, 9, 15, 16.

Bron C

Extra opdracht

Ga naar Magister>ELO>Gedeelde documenten>1vwo Spaans> H4 Bron voc. 4.4

SCHRIJF JE ANTWOORDEN IN JE SCHRIFT OP! 

BRON A

Bron B

Het werkwoord "Tener" 

Tener = hebben                                                      Edad = Leeftijd

Yo

Tú

Él/ella/usted

Nosotros

Vosotros

Ellos/ellas/ustedes

Tengo

Tienes

Tiene

Tenemos

Tenéis

Tienen

Uit je hoofd leren

VIVIR - Wonen/leven

Yo viv o	Ik leef
Tú viv es	Jij leeft
Él/ella/usted viv e	Hij/zij/U leeft
Nostros/as viv imos	Wij leven
Vosotros/as vivís	Jullie leven
Ellos/ellas/ustedes viv en	Zij leven

Tener

Tener = hebben

Yo

Tú

Él/ella/usted

Nosotros

Vosotros

Ellos/ellas/ustedes

Tengo

Tienes

Tiene

Tenemos

Tenéis

Tienen

1. Yo (tener) _______ 14 años.

2. Ana (tener) ______ el pelo rubio.

3.Juan (tener) _______ muchos amigos.

4. Ana y Esther (tener) _________ dos perros

Drag and drop TENER 

Maria y Juan _____ (tener) un perro

Cristina  y yo______(tener) amigas en Argentina.

Tú________ (tener) un perro muy bonito.

Yo _______ (tener) un apartamento en Madrid

Pedro  y tú _____(tener-vosotros) familia en España.

 tienen

tenemos

tienes

tengo

tenéis 

Lars y Sem _____ (tener) un perro.

Ryan y yo______(tener) amigas en Argentina.

Tú________ (tener) un perro muy bonito.

Yo _______ (tener) un apartamento en Madrid

Tess y tú _____(tener) familia en España.

 tienen

tenemos

tienes

tengo

tenéis 

 _______(tener-yo) clases de español con Lisa. 

Sam___________ (tener) clases de español hoy.

Emely y Luke _______________(tener) tres horas de clase.

Vosotros ___________ (tener) clases tres veces a la semana.

No, nosotros _____ (tener) clases español los lunes.

Tú...................................(tener) mis libros, en tu bolso.

tengo

tiene

tienen 

tenéis

tenemos

tienes

BRON J :

Het bijvoeglijk naamwoord

Los adjetivos

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

De rode auto.

Het rode

shirt .

La camiseta roja

Welk bijvoeglijk naamwoord past het beste bij de zin?

Mi hermana está (verliefd) de Enrique Iglesias.

Mi abuela tiene un coche (witte).

Ana compra unos zapatos (blauw)

Los abuelos de Pablo son (aardig).

El primo de Alicia es (knap).

Tenemos una terraza muy (groot).

simpáticos

blanco

grande

enamorada

guapo

azules

Verwijder de foute bijvoeglijke naamwoorden. Plak blokjes op de foute opties

La camiseta es      bonito         bonita

Tengo la talla       pequeño     pequeña

No tenemos tallas    grande      grandes

Tengo dos faldas          blanco      blancas

Es un vestido              negro      negra

Álbum de mi familia

tante

vader

oom

zus

neef

grootouders

zoon

moeder

abuelos

hijo

tía

primo

padre

hermana

tío

madre

La Familia

Ik ben klaar voor de toets!

😒🙁😐🙂😃

Ik weet wat ik moet doen voor de opdracht "Álbum de mi familia".

1 (NO)

2

3

4

5

6

7

8

9

10 (SÍ, POR SUPUESTO)

¡Hasta la próxima clase!

quizlet.com