Hoofdstuk 6 paragraaf 2 deel 2

Weten we het nog?
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Weten we het nog?

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen inkomen en belastbaar inkomen?

Slide 2 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Jan heeft een woning met een waarde van €250.000.
Met hoeveel euro gaat het belastbaar inkomen van Jan omhoog (eigenwoningforfait)?

Slide 3 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Het eigenwoningforfait komt bij je inkomen en heeft dus een negatief effect op je belastbaar inkomen (dit gaat immers omhoog).
Heeft het hebben van een koopwoning altijd alleen maar een negatief effect op je belastbaar inkomen? Verklaar je antwoord.

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Bereken van de volgende persoon hoeveel inkomstenbelasting ze moet betalen:
Belastbaar inkomen Tanja: € 10.000

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Esmée heeft een bruto jaarinkomen van
€ 75.000. Met welke schijven heeft
Esmée te maken?
A
Schijf 2
B
Schijf 1, 2 en 3
C
Schijf 1 en 2
D
Schijf 1

Slide 6 - Quizvraag

75.000 - 1.000 (giften) = 74.000 belastbaar inkomen.
schijf 1: 7.281,491 euro
schijf 2: 5.572,372 euro
schijf 3: 13.213,224 euro
schijf 4: 74.000 - 66.421 = 7.579 euro, dus 7.579 x 0,52 = 3.941,08 euro

Totaal alle schijven: 30.008,17 euro
Piet verdient €1.000.000 per jaar.
Jan verdient €19.922 per jaar.
Allebei moeten zij over (een deel van) hun
inkomen 35,82% belasting betalen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quizvraag

75.000 - 1.000 (giften) = 74.000 belastbaar inkomen.
schijf 1: 7.281,491 euro
schijf 2: 5.572,372 euro
schijf 3: 13.213,224 euro
schijf 4: 74.000 - 66.421 = 7.579 euro, dus 7.579 x 0,52 = 3.941,08 euro

Totaal alle schijven: 30.008,17 euro
Een progressief belastingtarief betekent:
A
Dat mensen met meer inkomen meer belasting betalen
B
Dat mensen met meer inkomen % minder belasting betalen
C
Dat mensen met meer inkomen minder belasting betalen
D
Dat mensen met meer inkomen % meer belasting betalen

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdstuk 6 paragraaf 2 deel 2

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tijdens deze les leer je
* Hoe je de vermogensrendementsheffing berekent (hoeveel belasting je moet betalen in box 3)
* Wat heffingskorting is
* Hoe je uitrekent hoeveel belasting je in totaal (box 1 en box 3) moet betalen. 

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Boxen
Box 1: inkomen uit werk en en wonen 
Box 2: belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang
Box 3: belastbaar inkomen uit sparen en beleggen 

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Loonheffing 





Loonheffing
* loonbelasting
* premie volksverzekering 


Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Belastbaar inkomen
Box 1
Je belastbaar inkomen is € 42.545.  Hoeveel belasting moet je betalen?

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het schijventarief 

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Box 3
  • Vermogen is je bezit in de vorm van spaargeld, beleggingen, enz.
  • Over je vermogen betaal je belasting in box 3.
  • Deze belasting heet vermogensrendementsheffing of belasting over het vermogen

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Over welk bedrag betaal je belasting in box 3?

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Piet heeft €90.650 aan spaargeld.
Over welk deel van zijn spaargeld moet hij belasting betalen?
A
€90.650
B
€50.650
C
€40.000
D
€0

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel geld heb je verdiend over je vermogen in box 3?
Fictief rendement

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat wordt bedoeld met
fictief rendement?
A
de werkelijke opbrengst
B
de positieve opbrengst
C
de denkbeeldige opbrengst
D
de netto- opbrengst

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel belasting betaal je dan in box 3?

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefenen

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Heffingskortingen
Nadat je de belasting in box 1 en 3 berekend hebt, mag je daarvan de heffingskorting aftrekken. Dat is een korting op de inkomstenbelasting.

Na aftrek van de heffingskorting blijft het bedrag over dat je aan belasting moet betalen.

Er zijn verschillende heffingskortingen, bijvoorbeeld:
  • de algemene heffingskorting (voor iedereen)
  • de arbeidskorting (voor werkenden).

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel belasting betaal je?

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel belasting betaal je nou over box 1 en box 3?






  • Heb je geen loonheffing betaald? Dan betaal je het hele bedrag aan de Belastingdienst.
  • Is er loonheffing op je loon ingehouden? Dan betaal je alleen het verschil aan de Belastingdienst. Of je krijgt het verschil terug.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hebben de heffingskortingen invloed op je belastbaar inkomen in box 1?
A
Nee
B
Ja

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hebben de heffingskortingen invloed op het bedrag dat uiteindelijk in totaal aan belasting moet betalen?
A
Nee
B
Ja

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies