Werkwoordspelling les 1

Werkwoordspelling
Basisregels les 1
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4-6

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling
Basisregels les 1

Slide 1 - Tekstslide

Hoe goed ging de werkwoordspelling tijdens de oefentoets?
A
Prima, ik zou een goed cijfer hebben.
B
Redelijk, ik zat wel op een voldoende.
C
Het is nog niet voldoende helaas.
D
Ik snap een heleboel dingen nog niet.

Slide 2 - Quizvraag

Braindump
Je krijgt een blaadje en noteert alles wat je je nog kunt herinneren over de drie werkwoordsvormen uit de oefentoets (persoonsvorm, voltooid deelwoord en bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord). Je mag niet spieken in het lesboek, op internet of in jouw eigen aantekeningen. Je mag alleen zo diep mogelijk proberen te graven in jouw eigen geheugen. Ook dingen waarover je twijfelt, schrijf je gewoon op papier. Alles wat hierover in jouw brein zit, "dump" je op papier.
Pas als je denkt dat je echt alles wat je je nog herinnert hebt opgeschreven, mag je je boek of aantekeningen erbij pakken. Je gaat nu controleren of wat je hebt opgeschreven ook klopt en eventueel aanpassen en aanvullen met een andere kleur pen.
Dit doe je vervolgens een dag, paar dagen, of een week later nogmaals. En daarna nogmaals. Tot dat je de informatie in één keer perfect op papier kunt zetten. 

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Planning
  • We gaan de belangrijkste regels van de werkwoordspelling nog eens langs;
  • Je oefent tijdens de uitleg, om te checken of je het echt goed begrijpt;
  • Je maakt de opdrachten.



Slide 5 - Tekstslide

Doelen
Aan het eind van deze les:
- weet je hoe je een persoonsvorm vindt
- weet je hoe je de persoonsvorm tegenwoordige tijd en verleden tijd schrijft
- weet je hoe je een voltooid deelwoord schrijft
- weet je hoe je een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord schrijft


Slide 6 - Tekstslide

We beginnen met de persoonsvorm. Hoe kun je de persoonsvorm vinden in een zin?
A
De zin vragend maken. De pv komt dan vooraan te staan.
B
De zin van getal veranderen (ik-->wij). de pv verandert mee.
C
De zin van tijd veranderen. De pv verandert mee.
D
Anders

Slide 7 - Quizvraag


Maak deze zin vragend:
Morgen kook ik voor ons gezin, terwijl mijn vader meestal elke dag kookt.

Slide 8 - Open vraag


Verander de tijd:
Morgen kook ik voor ons gezin, terwijl mijn vader elke dag kookt.

Slide 9 - Open vraag


Verander het getal:
Morgen kook ik voor ons gezin, terwijl mijn vader meestal elke dag kookt.

Slide 10 - Open vraag

Om goed te kunnen spellen moet je weten wat de persoonvorm is.

De persoonvorm vind je het beste door:
1. tt te veranderen in vt of andersom
   bv vandaag --> gisteren

2. mv te veranderen in enk of andersom
     bv: ik --> wij   wij  --> ik
Hoe weet je anders het verschil tussen:
het gebeurt
het is gebeurd

het betekent niets
het heeft niets betekend

Slide 11 - Tekstslide

1. Het gebeurt
2. Het is gebeurd
A
1 = persoonsvorm 2 = persoonsvorm
B
1 = voltooid deelwoord 2 = voltooid deelwoord
C
1 = persoonsvorm 2 = voltooid deelwoord
D
1 = voltooid deelwoord 2 = persoonvorm

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Begrijp je het tot nu toe?
ja
nee
een beetje
ik heb nog een vraag

Slide 14 - Poll

Kernconcept 1: de persoonsvorm
  • Is het werkwoord in de zin een persoonsvorm?
  • Zo ja, staat hij in de tegenwoordige of verleden tijd?
  • Tegenwoordige tijd:
ik
stam (ik-vorm)
jij
stam+t of stam 
hij/zij/het
stam+t
meervoud
hele werkwoord

Slide 15 - Tekstslide

..... (lopen) jij elke dag hard?

Slide 16 - Open vraag

Hij ..... (vinden) het een prachtige fiets.

Slide 17 - Open vraag

..... (vinden) jij de politiek belangrijk? Ik ben benieuwd naar je mening!

Slide 18 - Open vraag

Als je van muziek ... (houden, tt), dan ... (vinden, tt) je een muziekchallenge vast leuk.
A
houdt, vindt
B
houdt, vind
C
houd, vindt
D
houd, vind

Slide 19 - Quizvraag

Begrijp je het tot nu toe?
ja
nee
een beetje
ik heb nog een vraag

Slide 20 - Poll

Kernconcept 1: de persoonsvorm
  • Is het werkwoord in de zin een persoonsvorm?
  • Zo ja, staat hij in de tegenwoordige of verleden tijd?
  • Verleden tijd sterk: verandering van klank
  • Verleden tijd zwak:
  • Het kofschip!
  • vb:
  • veranderen
  • verhuizen
  • beloven  --> belov
ik
hele ww - en + te/de
jij
hele ww - en + te/de
hij/zij/het
hele ww - en + te/de
meervoud
hele ww -en +ten/den

Slide 21 - Tekstslide

Hij .... (gebruiken) gisteren voor het eerst zijn nieuwe telefoon.

Slide 22 - Open vraag

Het vliegtuig ... (landen) gisteren net naast de landingsbaan.

Slide 23 - Open vraag

De eendjes .... (vluchten) toen direct het water in!

Slide 24 - Open vraag

Hij ..... (verwachten, vt) niet dat zijn vriend hem ... (uitlachen, vt)
A
verwachte, uitlachte
B
verwachtte, uitlachtte
C
verwachtte, uitlachte
D
verwachte, uitlachtte

Slide 25 - Quizvraag

Begrijp je het tot nu toe?
ja
nee
een beetje
ik heb nog een vraag

Slide 26 - Poll

Geen persoonsvorm?
  • infinitief: hele werkwoord (woordenboekvorm): lopen
  • gebiedende wijs: stam van het werkwoord (ik-vorm): loop
  • onvoltooid deelwoord: lopend, fietsend, etc. 
  • voltooid deelwoord: gelopen/ gefietst ( kofschip) + hebben/zijn
  • voltooid deelwoord als bn: zo kort mogelijk

Slide 27 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
hebben/zijn/worden + ge/be/ver  +d/en                                          hebben gelopen, zijn gebouwd

Laat je niet voor de gek houden door alleen te kijken naar  ge/be/ver!!! 
gebeuren, betekenen, beslissen, verwachten hebben altijd  ge/be/ver.
Zoek daarom altijd eerst de persoonsvorm.

Zwak?
   Hele ww -en  + d  of t         Gebruik 't kofschip  voor -d of -t of maak het woord langer, dan    Geloven - geloov - geloofd              hoor je het. (geloofde)
Verhuizen - verhuiz - verhuisd
Fietsen - fiets - gefietst
Verwachten - verwacht - verwacht

Slide 28 - Tekstslide

Ik heb toen mijn diploma eindelijk .... (halen).

Slide 29 - Open vraag

Hij heeft met zijn vriendin door Azië .... (reizen).

Slide 30 - Open vraag

Hij heeft zijn hond ... (verwaarlozen), terwijl hij hem altijd heeft .... (vertroetelen).

Slide 31 - Open vraag

Begrijp je het tot nu toe?
ja
nee
een beetje
ik heb nog een vraag

Slide 32 - Poll

Voltooid deelwoord als bn
  • Het zegt iets over een zelfstandig naamwoord
  • Je schrijft het zo kort mogelijk, behalve als het uitspraak-problemen oplevert
  • De verbrede weg, de verpotte planten, de vergrote trap

Slide 33 - Tekstslide

Het .... (vallen) kind had pijn aan zijn knie.

Slide 34 - Open vraag

De .... (uitstallen) kleren waren afgeprijsd.

Slide 35 - Open vraag

Het .... (stranden) schip lag nog op het wad.

Slide 36 - Open vraag

Hij plakte de ...... (vergroten) foto in het album.

Slide 37 - Open vraag

Wij ... (bezoeken, vt) in Italië het ... (verwoesten) hotel.

Slide 38 - Open vraag

Begrijp je het tot nu toe?
ja
nee
een beetje
ik heb nog een vraag

Slide 39 - Poll

En nu door elkaar

Slide 40 - Tekstslide

Wij .... (verbazen, vt) ons erover, dat hij zo ...... (verlangen,vt) naar een ..... (schrijven) brief.

Slide 41 - Open vraag

We hebben de (braden).... kip en het ....(stoven) vlees van tevoren ...... (bereiden).

Slide 42 - Open vraag

Het ...... (gebeuren, tt) weleens dat de link van de les niet in Magister ... (verschijnen, tt).

Slide 43 - Open vraag

Hoe ging het?
Ik snap het helemaal
Ik vind de persoonsvorm tt nog moeilijk
ik vind de persoonsvorm vt nog moeilijk
ik vind het voltooid deelwoord nog moeilijk
ik vind het voltooid deelwoord als bijv nw nog moeilijk
ik heb nog (een) vraag/vragen

Slide 44 - Poll

Slide 45 - Video

Aan de slag
  • Maak opdracht 1 t/m 3 op blz. 281
  • Maak opdracht 1 t/m 3 op blz. 284
  • Maak opdracht 1 t/m 4 op blz. 287 + 288

Slide 46 - Tekstslide