77. KGT Voorzetsels + Windkracht 12 les 1

        Nodig:  laptop (dicht)  
 👨‍🏫 Volgorde van de les
        1.  Wat kun je al?    2. Instructie   3. Zelfstandig werken   4. Terug- en vooruitblik



      
 Lesdoel: - ik kan voorzetsels herkennen en gebruiken. 
                         
   Voorzetsels
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

        Nodig:  laptop (dicht)  
 👨‍🏫 Volgorde van de les
        1.  Wat kun je al?    2. Instructie   3. Zelfstandig werken   4. Terug- en vooruitblik



      
 Lesdoel: - ik kan voorzetsels herkennen en gebruiken. 
                         
   Voorzetsels

Slide 1 - Tekstslide

Wat kun je al?
  • zelfstandige naamwoorden en overige woordsoorten.  (benoemen slide)

Slide 2 - Tekstslide

zn
bn
ww
lw
bez.vnmw
Rik 
heeft
voor
zijn
verjaardag
een
nieuwe
scooter
gekregen.

Slide 3 - Sleepvraag

Lesdoel deze les: 

    Ik kan voorzetsels herkennen en gebruiken. 
                         
             Voorzetsels

Slide 4 - Tekstslide

Voorzetsel (vz) 
Een voorzetsel geeft een plaats, tijd, reden/oorzaak of richting aan.

Plaats (waar?)   :    op de tafel, naast de stoel, bij de school
Tijd (wanneer?) :    tijdens de vakantie, na school
Reden/oorzaak  :  vanwege de regen, door jou
(waarom/waardoor?)
(Richting:               het park in)

Meestal korte woorden 
Je gebruikt ze in combinatie met een zelfstandig naamwoord.
Lees de theorie. (Deze en volgende slide)

Slide 5 - Tekstslide

    Theorie:

  • Voorzetsels zijn woorden die je voor het schoolfeest / de kooi kunt zetten.
   
  •    Je kunt een voorzetsel voor een lidwoord + zelfstandig naamwoord zetten:
    – naast de kast, voor de pauze, door de regen.

  •    Een voorzetsel staat meestal aan het begin van een zinsdeel:
   – Ik / ga / naar de sportschool.


    Soms vormen voorzetsels een vaste combinatie met een zelfstandig naamwoord
    Zo’n combinatie heet een voorzetseluitdrukking: bij wijze van, in antwoord op, in overleg            met.

Slide 6 - Tekstslide

a. 'Tijdens' is een voorzetsel.
b. 'Op' is een voorzetsel.
c. 'Sommige' is een voorzetsel.


A
a. waar b. waar c. waar
B
a. waar b. niet waar c. niet waar
C
a. waar b. waar c. niet waar
D
a. niet waar b. niet waar d. waar

Slide 7 - Quizvraag

Steek het aantal vingers op dat correspondeert met het juiste antwoord.
Wat geeft het voorzetsel in de volgende zin aan?


Voor de ogen van de docent schreef hij het huiswerk over. 

1. tijd
2. reden/oorzaak
3. richting
4. plaats

Slide 8 - Tekstslide

Steek het aantal vingers op dat correspondeert met het juiste antwoord.
Wat voor woordsoort is het dikgedrukte woord?

De docent legt het woordsoort voorzetsel uit.

1. werkwoord (ww)
2. voorzetsel (vz)
3. bijvoeglijk naamwoord (bn)
4. lidwoord (lw)

Slide 9 - Tekstslide

Steek het aantal vingers op dat correspondeert met het juiste antwoord.
Welk woord past op de puntjes?


..... het feest dronk Snelle heel veel Fristi.

1. Gedurende
2. Van
3. Om
4. Tijdens

Slide 10 - Tekstslide

Aan de slag
Opdr. 1 - 2 - 3 - 4 - 6
Les 1 Ik (zij dus) zelfstandige route
 Terug- en vooruitblik   
   
   Lesdoel: -  ik kan voorzetsels herkennen en gebruiken. 
  
C 5 - $ 7
Windkracht 12 les 1

Slide 11 - Tekstslide

      Terugblik en vooruitblik
Terugblik
Je hebt geleerd hoe je voorzetsels kunt herkennen en gebruiken..   
Huiswerk C5-$7 opdr. 5

Vooruitblik  
In de volgende les ga je verder met 'Deelonderwerpen'.


Slide 12 - Tekstslide

Natasja gelooft in/op haar kansen op een medaille bij turnen.
A= 1 B=2
A
in
B
op

Slide 13 - Quizvraag

Patrick heeft veel ervaring in/met het installeren van computers.
A
in
B
met

Slide 14 - Quizvraag

Paul is toegelaten bij/tot de selectie.
A
bij
B
tot

Slide 15 - Quizvraag

Op maandag en donderdag zit Naomi achter de kassa in de supermarkt.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 16 - Quizvraag