Arbeid en Vermogen

Arbeid en Vermogen
hoofdstuk 6
paragraaf 6.1
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Arbeid en Vermogen
hoofdstuk 6
paragraaf 6.1

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel
Aan het eind van de les kun je uitleggen wat arbeid is en het verband tussen arbeid en vermogen begrijpen.

Slide 2 - Tekstslide

Introduceer het leerdoel van de les. Leg uit dat aan het eind van de les de studenten in staat moeten zijn om de definitie van arbeid te geven en het verband tussen arbeid en vermogen te begrijpen.
meedoen aan de les
Ga naar je browser en type in lessonup.app

Voor in code 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet je al over arbeid en vermogen?

Slide 4 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat is arbeid?
Arbeid is de kracht die wordt uitgeoefend op een voorwerp om het te verplaatsen of te vervormen.

Slide 5 - Tekstslide

Leg uit dat arbeid wordt gedefinieerd als de kracht die wordt uitgeoefend op een voorwerp om het te verplaatsen of te vervormen. Geef voorbeelden van alledaagse activiteiten die arbeid vereisen, zoals het tillen van een object of het duwen van een kar.
Hoe wordt arbeid berekend?
Arbeid (W) wordt berekend door de kracht (F) die wordt uitgeoefend op een voorwerp te vermenigvuldigen met de afstand (s) die het voorwerp wordt verplaatst: W = F x s.

Slide 6 - Tekstslide

Leg uit dat arbeid wordt berekend door de kracht die wordt uitgeoefend op een voorwerp te vermenigvuldigen met de afstand die het voorwerp wordt verplaatst. Geef voorbeelden van hoe deze formule kan worden toegepast op verschillende scenario's.
Wat is vermogen?
Vermogen (P) is de snelheid waarmee arbeid wordt verricht: 
P = W / t.
hieruit zeggen we dat 1 watt =  joule per seconden
1 W = J/s

Slide 7 - Tekstslide

Leg uit dat vermogen wordt gedefinieerd als de snelheid waarmee arbeid wordt verricht. Geef voorbeelden van verschillende activiteiten en hoe het vermogen kan variëren, bijvoorbeeld hoe een atleet met een hoger vermogen sneller kan rennen dan een atleet met een lager vermogen.
Hoe wordt vermogen berekend?
Vermogen (P) wordt berekend door de arbeid (W) die wordt verricht te delen door de tijd (t) die nodig is om de arbeid te verrichten: P = W / t.

Slide 8 - Tekstslide

Leg uit dat het vermogen wordt berekend door de arbeid die wordt verricht te delen door de tijd die nodig is om de arbeid te verrichten. Geef voorbeelden van verschillende scenario's waarin deze formule kan worden toegepast.
Wat is het verband tussen arbeid en vermogen?
Hoe meer arbeid er in minder tijd wordt verricht, hoe hoger het vermogen is.

Slide 9 - Tekstslide

Leg uit dat er een direct verband bestaat tussen arbeid en vermogen. Hoe meer arbeid er in minder tijd wordt verricht, hoe hoger het vermogen is. Geef voorbeelden van verschillende scenario's waarin dit verband kan worden toegepast.
Voorbeelden van vermogen
Voorbeelden van vermogen zijn: het vermogen van een auto om snel te versnellen, het vermogen van een lamp om helder licht te geven en het vermogen van een haardroger om warme lucht te blazen.

Slide 10 - Tekstslide

Geef voorbeelden van verschillende dagelijkse apparaten en hoe hun vermogen wordt gebruikt om arbeid te verrichten.
Samenvatting
Arbeid is de kracht die wordt uitgeoefend op een voorwerp om het te verplaatsen of te vervormen. Vermogen is de snelheid waarmee arbeid wordt verricht. Hoe meer arbeid er in minder tijd wordt verricht, hoe hoger het vermogen is.

Slide 11 - Tekstslide

Vat de belangrijkste concepten van de les samen. Herhaal het leerdoel en laat de studenten weten wat ze hebben geleerd.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 12 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 13 - Open vraag

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 14 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.