6.1 Woonplaats en werkplaats

Hoofdstuk 6: Steden en staten
Tijd van steden en staten, 1000 - 1500
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 6: Steden en staten
Tijd van steden en staten, 1000 - 1500

Slide 1 - Tekstslide

Tijd van Steden en Staten (1000-1500)
In het wit zie je een stadspoort. Ging je in de Middeleeuwen een stad binnen, dan moest je door de stadspoort. In veel steden werd een hoge en prachtig versierde kerk gebouwd. Op de achtergrond zie je de binnenkant van zo’n kerk.
Feniks, Geschiedenis Werkplaats, Memo, Saga

Slide 2 - Tekstslide

Tijd van Grieken en Romeinen
(500 v. Chr. - 500 n. Chr.)
Tijd van Monniken en Ridders
(500-1000)
(Vroege Middeleeuwen)
Tijd van Steden en Staten
(1000-1500)
(Late Middeleeuwen)
1492: Columbus 'ontdekt' Amerika
(Einde van de Middeleeuwen)
⚓️
476: Val van het West-Romeinse Rijk
(Begin van de Middeleeuwen)
🔥
Tijd van Ontdekkers en Hervormers
(1500-1600)
Tijd van Regenten en Vorsten
(1600-1700)
Tijd van Pruiken en Revoluties
(1700-1800)

Slide 3 - Tekstslide

6.1 Woonplaats en werkplaats
Tijd van steden en staten, 1000 - 1500

Slide 4 - Tekstslide

In deze paragraaf leer je:
  • Hoe in Europa weer een landbouwstedelijke samenleving ontstond.
  • Hoe de geldeconomie zich ontwikkelde.
  • Op welke manier de nijverheid was georganiseerd.
  • Hoe internationale handel plaatsvond.

Slide 5 - Tekstslide

Uitbreiding landbouw
  • Rond het jaar 1000 werd overal in West-Europa de landbouwgrond uitgebreid.
  • Boeren legden moerassen droog en kapten bossen.
  • Ook werd de landbouwtechniek verbeterd. Zo gingen ze bijvoorbeeld een andere ploeg gebruiken waardoor gewassen beter konden groeien.
  • Door deze veranderingen bracht de landbouw meer op.
  • Met meer voedsel leefden Europeanen langer en gezonder.
  • Tussen 1000 en 1300 verdubbelde zo de Europese bevolking.

Slide 6 - Tekstslide

Groei handel en steden
  • Als de boeren een landbouwoverschot hadden, verkochten ze dit op een markt.
  • Deze markten werden gehouden op een knooppunt van land-en waterwegen of bij een kasteel.
  • Steeds meer handelaren gingen bij markten wonen.
  • Daardoor groeiden sommige marktplaatsen uit tot steden.
  • Door de hoge landbouwopbrengsten en bevolkingsgroei hoefden niet iedereen meer als boer te werken. Een deel van de bevolking gingen een ambacht uitoefenen.

Slide 7 - Tekstslide

De geldeconomie
  • Op de markten werden allerlei producten verhandeld.
  • Boeren verkochten bijvoorbeeld groenten en kochten producten van de nijverheid, zoals manden en gereedschappen.
  • Zo kwamen aanbod en vraag op de markt bij elkaar.
  • Handelaren verdienden door het maken van winst.
  • Door de opkomst van de handel gingen meer gebruik maken van geld. Er ontstond een geldeconomie.

Slide 8 - Tekstslide

Samenwerking in de nijverheid
  • Iedere ambachtsman moest lid zijn van een vereniging van mensen met hetzelfde beroep, een gilde.
  • Ambachtslieden waren in gilden gaan samenwerken om op te komen voor de belangen van de eigen groep.
  • Het gilde controleerde ook de kwaliteit van de producten en stelde de verkoopprijs vast.
  • Bij ziekte en overlijden kreeg het gezin hulp van het gilde.
Voorbeelden van ambachten in een middeleeuwse stad:
- smid
- bakker
- timmerman
- meubelmaker
- brouwer
- kleermaker
De meeste gilden hadden een prachtig gildehuis. Hier werden, behalve vergaderingen, ook feesten gehouden. Heel het leven draaide om het gilde.

Slide 9 - Tekstslide

Van leerling 
tot meester
  • Je mag alleen een eigen bedrijf hebben, als je lid van een gilde bent.

  • Hiervoor moet je eerst meester worden:
  1. Je begon al erg jong als leerling;
  2. Daarna werd je gezel;
  3. En pas als je meesterproef had gedaan kon je meester worden. Je was dan vaak al ver boven de 30 jaar!
Middeleeuwse ambachtslieden aan het werk.

Slide 10 - Tekstslide







Een voorbeeld van een meesterproef.

Om meester te worden moest een poort worden gemetseld.

Slide 11 - Tekstslide

Internationale handel
  • Op markten werd gehandeld in producten uit de omgeving , maar ook van verder weg.
  • Om deze internationale handel te bevorderen, werkten handelssteden aan de Noordzee en Oostzee samen in een verbond: de Hanze.
Dit is een plattegrond van Deventer, een van de Hanze-steden.
Hanzesteden vroegen geen tol aan elkaar. Samen bestreden ze vijanden, zoals piraten. Ze haalden vorsten over om geen tol te heffen en om handelaren van de Hanze te beschermen. Op deze manier ontstond in Noord-Europa een levendige handel in producten als vis, graan, textiel en zout.

Slide 12 - Tekstslide

Kaart waarop alle Hanze-steden te zien zijn. De steden van de Hanze lagen vooral in Duitsland. Hier in Nederland waren onder andere de IJsselsteden Kampen en Deventer lid van de Hanze. 

Handelaren van Hanzesteden hadden allerlei voordeeltjes als ze handelden in elkaars steden. Ze betaalden bijvoorbeeld minder tol en belasting. 

Slide 13 - Tekstslide

0

Slide 14 - Video


Rond het jaar 1000 groeiden de oogsten snel. Welke oorzaak had dat?
A
De boeren hadden geleerd het land te bemesten.
B
De boeren lieten hun kinderen meehelpen op het land.
C
Er kwamen steeds meer boeren, omdat de mensen in steden ook moesten eten
D
De boeren gebruikten betere werktuigen.

Slide 15 - Quizvraag


Het gilde controleert de kwaliteit en de prijs van de producten die de gildeleden maken.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quizvraag


Als een gildelid ziek is, zorgen de andere leden voor hem en zijn gezin.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 17 - Quizvraag


Een boer is een ambachtsman
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quizvraag


Een timmerman is een ambachtsman
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quizvraag


Een marktkoopman is een ambachtsman
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quizvraag

Als je goed genoeg was, moest je de ????
afleggen. Dat was een soort examen. Als je slaagde, mocht je lid worden van het gilde.

Welk woord moet er op de vraagtekens staan?
A
gilde
B
meester
C
meesterproef
D
leerling

Slide 21 - Quizvraag

Je weet nu:
  • Hoe in Europa weer een landbouwstedelijke samenleving ontstond.
  • Hoe de geldeconomie zich ontwikkelde.
  • Op welke manier de nijverheid was georganiseerd.
  • Hoe internationale handel plaatsvond.

Slide 22 - Tekstslide

Aan de slag
Wat: Bedenk een meesterproef voor een bepaalde gilde
Hoe: In tweetallen, schrijf in je schrift
Tijd: 5-10 minuten
Hulp: Steek je hand op
Klaar: Werk alvast aan de taak van deze week
Uitkomst: een doordachte meesterproef voor jullie gekozen gilde

Slide 23 - Tekstslide

Nabespreken
Een per tweetal vertelt aan de rest van de klas wat voor een meesterproef jullie hebben bedacht en waarom

Slide 24 - Tekstslide

Afsluiting
Taak voor deze week: maken (online) opdrachten 6.1 Woonplaats en werkplaats

Slide 25 - Tekstslide