Unit 6: Modals & Both/either/neither

3H - Grammar 6
Modals
Both/either/neither
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

3H - Grammar 6
Modals
Both/either/neither

Slide 1 - Tekstslide

TODAY
  • Grammar Recap:
  • Modals
  • Both/either/neither
  • Practise with vocab unit 6
  • If time: practise before test with Catch-Up

Slide 2 - Tekstslide

Grammar - modals
Moeten

Slide 3 - Tekstslide

Grammar - Modals - Moeten (positief)
Must

persoonlijke noodzaak / kan niet anders (het moet wel zo zijn) 
Must + verb
1. You ____ (drink) more water when it's so hot outside! 
2. I ____ (train) every day, so that I become strong enough to win this competition.
3. You ____ (be) sweating so much with that sweater on.
have to

verplichting / iemand anders zegt wat je moet doen

have to + verb
should / ought to


zou(den) eigenlijk moeten / advies
ought to > netter + sterker

Should/ought to + verb

Slide 4 - Tekstslide

Grammar - Modals - Moeten (negatief)
Mustn't

Dingen die niet mogen (van anderen)

Mustn't + verb
1. Look at that sign, you ____ (smoke) in this area.
2. You ____ (smoke). It's not only bad for your health but also very expensive.
3. She ____ (print) the files, I can also do it when I'm done here.
don't/doesn't have to

Je hoeft iets niet te doen (maar het mag wel)

[don't/doesn't] + have to + verb
shouldn't 

Advies / zou eigenlijk niet moeten

Shouldn't + verb

Slide 5 - Tekstslide

Grammar - modals
Kunnen

Slide 6 - Tekstslide

Grammar - Modals - Kunnen
Can

Iets mogen/kunnen doen, in staat zijn, mogelijkheid, 

tegenwoordige tijd

can + verb
1. He promised that he ____ (join) the football training tomorrow morning. 
2. Excuse me, ____ (you, pass) the sugar, please?
3. I ____ (run) around this field within 3 minutes. 
could

Iets mogen/kunnen doen, in staat zijn, mogelijkheid,

 verleden tijd + beleefdheid

could + verb
to be able to

Iets mogen/kunnen doen, in staat zijn, mogelijkheid,


 voor alle andere tijden (bijvoorbeeld future) 
[to be] + able to + dictionary verb

Slide 7 - Tekstslide

Grammar - modals
mogen

Slide 8 - Tekstslide

Grammar - Modals - Mogen
May

Laten zien dat iets is toegestaan, zou kunnen (mogelijkheid)


may + verb
1. Why is Lisa not here? - She ____ (be) ill. 
2. I ____ (go out) until midnight since last year. 
3. I bought a lottery ticket. I ____ (win) this year. 
Might

zou misschien mogen, zou misschien kunnen (hele kleine kans)

beleefdheid

Might + verb
to be allowed to

Laten zien dat iets is toegestaan, zou kunnen (mogelijkheid)


 voor alle andere tijden (bijvoorbeeld future) 
[to be] + allowed to + verb

Slide 9 - Tekstslide

Both/either/neither

Slide 10 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen 'either'& 'neither'?

Slide 11 - Open vraag

Slide 12 - Tekstslide

Welke gebruik je wanneer je in de zin beide personen of dingen wilt benoemen?
both... and....
either... or...
neither... nor...
zowel... als...
noch... noch...
of... of...

Slide 13 - Sleepvraag

We were lost at sea, and ___
(both - either - neither) of us knew what to do!

Slide 14 - Open vraag

Sam has two brothers. I don't know ___
(both - either - neither) of them well.

Slide 15 - Open vraag

I can't choose; I like them ___
(both - either - neither)

Slide 16 - Open vraag

Practice
Do: 
grammar exc. 34 & 35 (p. 73)
vocab exc. 25, 26 (p. 66) & 31 (p. 71)
Ready?
Continue with Catch-up Unit 6 (p.86) A till G 

Slide 17 - Tekstslide