H2 woordenschat formeel taalgebruik

Formeel taalgebruik

Woorden-schat H2
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Formeel taalgebruik

Woorden-schat H2

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen:
Aan het einde van deze les:
  • Ik kan  het verschil tussen formeel en informeel taalgebruik benoemen.
  • Ik weet wanneer je formeel taalgebruik moet gebruiken.
  • Ik heb  geoefend met formeel taalgebruik                                            


Slide 2 - Tekstslide

in welke situatie gebruik je formele taal?
A
aan je eigen keukentafel
B
aan te de telefoon met je vrienden
C
tijdens een sollicitatiegesprek
D
Tijdens de pauzes van school

Slide 3 - Quizvraag

Wanneer gebruik je nog meer formele taal?

Slide 4 - Open vraag

Een voorbeeld van formeel taalgebruik is:
A
Hey man,
B
Hoi Sjonnie,
C
Beste meneer/mevrouw,
D
Hey, alles goed?

Slide 5 - Quizvraag

Je spreekt iemand aan met 'je' of 'jij'.
Je spreekt iemand aan met 'u'.
Je noemt diegene bij de achternaam en zegt 'meneer/mevrouw'.
Je noemt diegene bij de voornaam.
Je mag straattaal of jongerentaal gebruiken.
Je taalgebruik is netjes.
Formeel taalgebruik
Informeel taalgebruik

Slide 6 - Sleepvraag

Formeel taalgebruik

Wat betekent 'alsmede'?
A
over
B
en ook

Slide 7 - Quizvraag

Wat is formele taal?
 

Formele taal is taal die je gebruikt in serieuze situaties. Het is een beetje ‘stijf’. Je gebruikt het als je contact hebt met mensen die je niet zo goed kent of met mensen die belangrijk zijn.


Slide 8 - Tekstslide

Wat is informele taal?
Informele taal is taal die je gebruikt in minder serieuze situaties. Het is ‘losser’. Je gebruikt het als je praat met je vader of moeder of als je een berichtje schrijft naar een vriend of een klasgenoot. 
  • Let op: informeel betekent niet dat je meer fouten mag maken. Je gebruikt alleen wat eenvoudigere woorden, die lijken op de taal die je spreekt.


Slide 9 - Tekstslide

Formeel taalgebruik

Wat betekent 'betreffende'?
A
over
B
hierbij

Slide 10 - Quizvraag

Formeel taalgebruik

Wat betekent 'gelieve'?
A
wilt u
B
eerst

Slide 11 - Quizvraag

Formeel taalgebruik

Wat betekent 'hetzij'?
A
als
B
of

Slide 12 - Quizvraag

Formeel taalgebruik

Wat betekent 'te allen tijde'?
A
om
B
altijd

Slide 13 - Quizvraag

Formeel taalgebruik

Wat betekent 'tevens'?
A
nu
B
ook

Slide 14 - Quizvraag

Nakijken
1. Startopdracht, opdracht 1+2
2. Maken in de les: Opdracht 3, 4 +5
3. Huiswerk Taalverzorging Startopdracht 
timer
25:00

Slide 15 - Tekstslide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • kan je het verschil tussen formeel en informeel taalgebruik benoemen
  • weet je wanneer je formeel taalgebruik moet gebruiken
  • heb je geoefend met formeel taalgebruik                                            


Slide 16 - Tekstslide

Ik weet wat formeel taalgebruik is en kan dat herkennen en begrijpen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 17 - Poll

Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter?

Slide 18 - Open vraag

Feedback
Wat vond je fijn/goed aan deze les?
Wat zou je liever anders willen zien?

Slide 19 - Open vraag