Les 4 la comida

Lessenserie La comida

Les 4

1MHV
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Lessenserie La comida

Les 4

1MHV

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

les 4
leerdoelen:
4. Je kunt vertellen wat je favoriete gerecht is en waar dat gerecht uit bestaat.
5. Je kunt aangeven wat je wel en niet lekker vindt.

subdoelen:
- je kent het werkwoord 'llevar' om te vertellen wat er in een gerecht zit.
- je kunt met het werkwoord 'gustar' aangeven wat je wel en niet lekker vindt en vragen naar iemands voorkeur.
- je kunt reageren op iemands voorkeur (ik ook, ik ook niet, ik wel, ik niet)

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

woorden en zinnen Les 4
gustar = leuk vinden, houden van     sabroso = smakelijk
llevar = dragen, bevatten                       picante = pittig
el plato= het gerecht                                salado = zout
favorito = favoriet                                      ¡que rico! = wat lekker
también = ook                                             ¡está delicioso! = het is heerlijk 
 tampoco = ook niet                                  el pimiento = paprika
el chocolate = de chocolade                la galleta = het koekje
las patatas fritas = de frietjes             el vaso = het glas
la cebolla =ui                                               la botella = de fles
el ajo = knoflool
el aceite = olijfolie



Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

leer de woorden en zinnen van les 4



klik HIER voor de lijst in Quizlet
timer
10:00

Slide 4 - Tekstslide

quizlet studieset nog aanmaken en koppelen
El verbo 
Gustar

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Gustar betekent = leuk vinden of houden van (bevallen).
Hoewel het een werkwoord is op -AR, is het anders dan de andere werkwoorden!

El verbo gustar
GUSTA
GUSTAN
en
Wat je leuk vindt is:
  • Enkelvoud
  • Werkwoord(en)
Wat je leuk vindt is:
  • Meervoud
Voorbeelden:
Me gusta el gato.
Ik vind de kat leuk.

Me gustan los perros
Ik vind de honden leuk

Me gusta hablar español 
Ik vind Spaans spreken leuk.




Meestal gebruik je alleen:

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het Spaanse werkwoord gustar is nooit alleen. Het werkwoord gustar geeft aan wat je leukt vindt. En daar voor komt altijd een meewerkend voorwerp, die geeft aan wie iets leuk vindt. 

Let op je gebruikt altijd een lidwoord (el/la/los/las), in het Nederlands doe je dat niet altijd.
Voorbeeld: Me gustan las pizzas > Ik hou van pizzas. 

Ik-vorm (yo) =    me gusta ...         +           me gustan ...
Jij-vorm (tú) =    te gusta ...           +            te gustan ...


El verbo gustar
Me gustan las patatas fritas.
¿Te gustan las patatas fritas?
VOORBEELD:
Ik hou van frietjes.
Hou jij van frietjes?

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Me gustan las manzanas.
Wie?
ik.
Wat?
Hetgeen wat mij bevalt is meervoud (appels).

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Te gusta bailar. 
Wie?
Jij.
Wat?
Hetgeen wat mij bevalt dansen (werkwoord)

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Me gusta el español.
Wie?
Ik.
Wat?
Hetgeen wat mij bevalt is het Spaans. 
Vind je meerdere talen leuk? Me gustan el español y el alemán.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

¡A practicar!
                              Ontkenning:
No betekent zowel nee als niet!
Soms noteer je het woord dus 2x achter elkaar. 
Plaats:
Het komt er altijd voor te staan.
Kijk maar naar het voorbeeld.
A. Vul in gusta of gustan
1. Me _____________________ las hamburguesas.
2. ¿Te ______________________ estudiar español?
3. Me ______________________ el fútbol.
4. ¿Te ______________________ bailar?
5. Me _______________________ los libros de Harry Potter.


B. Geef antwoord:
voorbeeld: ¿Te gusta el español?       Sí, me gusta el español     of       No, no me gusta el español.
                       Vind je Spaans leuk?      Ja, ik vind Spaans leuk         of       Nee, ik vind Spaans niet leuk. 
1. ¿Te gustan los perros?
2. ¿Te gusta ver Netflix?
3. ¿Te gusta hablar español?
4. ¿Te gusta leer?
5. ¿Te gusta la música clásica?
6. ¿Te gustan los gatos?

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

¡A practicar!
Ontkenning:
No betekent zowel nee als niet!
Soms noteer je het woord dus 2x achter elkaar. 
Plaats:
Het komt er altijd voor te staan.
Kijk maar naar het voorbeeld.
A. Vul in gusta of gustan
1. Me gustan las hamburguesas.                  (meervoud)
2. ¿Te gusta estudiar español?                     (werkwoord)
3. Me gusta el fútbol.                                       (enkelvoud)
4. ¿Te gusta bailar?                                          (werkwoord)
5. Me gustan los libros de Harry Potter.     (meervoud)



1. ¿Te gustan los perros?                       Sí, me gustan los perros of No, no me gustan los perros.
2. ¿Te gusta ver Netflix?                        Sí, me gusta ver Netflix of No, no me gusta ver Netflix.
3. ¿Te gusta hablar español?               Sí, me gusta hablar español of No, no me gusta hablar español.
4. ¿Te gusta leer?                                   Sí, me gusta leer of No, no me gusta leer.
5. ¿Te gusta la música clásica?           Sí, me gusta la música clásica of No, no me gusta la música clásica.
6. ¿Te gustan los gatos?                       Sí, me gustan los gatos of No, no me gustan los gatos.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eens of oneens?
A mí me gustan las naranjas. ¿Y a ti?    (Ik hou van sinaasappels. En jij?
A mí también. (ik ook)
A mí no. (ik niet)

A mi padre NO le gusta la música clásica? ¿Y a tu padre?
(Mijn vader houdt NIET van klassieke muziek, en jou vader?)
A mi padre sí (mijn vader wel)
A mi padre tampoco. (mijn vader ook niet)

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Beantwoord onderstaande vragen in het Spaans.
1. ¿Te gusta el futbol?
2. ¿Te gustan las patatas fritas?
3. ¿Te gusta el español?

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

¿Cómo se dice en español....?
Ik hou niet van kaas.
A
No me gustan el queso
B
No me gusta el queso
C
Me no gustan el queso
D
Me no gusta el queso

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

¡Me gustan las vacaciones!
¿y tú?
Reageer op deze vraag in het Spaans

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vraag je in het Spaans:
Houd je van ijs?

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

¡Hola!
Soy Elena.
Mi plato favorito es albóndigas con patatas. Mi madre siempre lo prepara los domingos. ¡Es muy rico! 
Lleva carne, pimiento y patatas fritas. 
¿Y tú? ¿Cuál es tu plato favorito?

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

¿Cuál es tu comida favorita?
¿Qué ingredientes lleva (x3)?
Ejemplo
* Mi comida favorita es la paella de mi padre. Lleva arroz, gambas y caldo (bouillon in het Nederlands)

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Andere uitdrukkingen om aan te geven dat je het eten lekker vindt!

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mira la planificación
Over welke leerdoelen heb je nog vragen?

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

les 4
leerdoelen:
4. Je kunt vertellen wat je favoriete gerecht is en waar dat gerecht uit bestaat.
5. Je kunt aangeven wat je wel en niet lekker vindt.

subdoelen:
- je kent het werkwoord 'llevar' om te vertellen wat er in een gerecht zit.
- je kunt met het werkwoord 'gustar' aangeven wat je wel en niet lekker vindt en vragen naar iemands voorkeur.
- je kunt reageren op iemands voorkeur (ik ook, ik ook niet, ik wel, ik niet)

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies