1B NG

Welkom!
 Telefoons in de tas, laptop dicht op tafel.
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
 Telefoons in de tas, laptop dicht op tafel.

Slide 1 - Tekstslide

Toets
  • Woordsoorten: Zelfstandig naamwoord, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, hulpwerkwoord, zelfstandig werkwoord, koppelwerkwoord

  • Grammatica: zinsontleding: persoonsvorm, zinsdelen, onderwerp, werkwoordelijk gezegde, naamwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp. 



Slide 2 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in de zin

Let op:
- Soms is een werkwoord opgesplitst:
Hij | voert | vandaag | actie. (actievoeren)

- Als 'te' voor een werkwoord staat, hoort het er ook bij:
Hij | verwacht | meer zakgeld | te krijgen.

- Als er 'aan het' voor een werkwoord staat, hoort het er ook bij:
Zij| zijn | fanatiek | aan het tennissen.
Hij is het voetballen niet verleerd.
Let op: voetballen is hier geen werkwoord!

Slide 3 - Tekstslide

Hulpwerkwoord, zelfstandig werkwoord, koppelwerkwoord

Slide 4 - Tekstslide

Werkwoord: zww/kww + hww

Belangrijkste werkwoord in de zin:

1.  Zelfstandig werkwoord (zww)

    - Geeft actie aan

   -  Heb je maar één werkwoord? Dan is dit sowieso een zww.

OF 2. Koppelwerkwoord (kww)

    - Geeft eigenschap/kenmerk aan


   - ZWoBBeLS

3.  Hulpwerkwoord (hww)

Heb je meer werkwoorden in de zin? Dan is er één werkwoord het zww of kww en zijn alle andere werkwoorden hww.



Slide 5 - Tekstslide

Belangrijk:
Als er meer werkwoorden in de zin staan, is de persoonsvorm altijd een hww!

Slide 6 - Tekstslide

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Morgen
wordt
het
feest
gevierd.

Slide 7 - Sleepvraag

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Zij
laten
hun
auto
morgen
repareren. 

Slide 8 - Sleepvraag

Koppelwerkwoord || Zelfstandig werkwoord

Slide 9 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden
ZWaBBeLS-HDV

zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen

Slide 10 - Tekstslide

Iets doen vs. iets zijn
Auto's zijn rood, popjes zijn stout, mama is lief 
--> De onderwerpen zijn iets.

 Treintjes doen tjoektsjoek, oma's doen breien, papa doet slapen --> De onderwerpen doen iets.

Slide 11 - Tekstslide

Staan of zitten
Zometeen krijg je een aantal zinnen te zien. 

Staat er een zelfstandig werkwoord (onderwerp doet iets) in? Ga dan staan.

Staat er een koppelwerkwoord (onderwerp is iets) in? Ga dan zitten.

Slide 12 - Tekstslide

Nol is ooit professioneel rugbyspeler geweest.


Staat er een zelfstandig werkwoord (onderwerp doet iets) in? Ga dan staan.

Staat er een koppelwerkwoord (onderwerp is iets) in? Ga dan zitten.

Slide 13 - Tekstslide

Mijn fietsband werd netjes door Jim geplakt.


Staat er een zelfstandig werkwoord (onderwerp doet iets) in? Ga dan staan.

Staat er een koppelwerkwoord (onderwerp is iets) in? Ga dan zitten.

Slide 14 - Tekstslide

Op latere leeftijd is Wouter pas echt een verstrooid man geworden.


Staat er een zelfstandig werkwoord (onderwerp doet iets) in? Ga dan staan.

Staat er een koppelwerkwoord (onderwerp is iets) in? Ga dan zitten.

Slide 15 - Tekstslide

De agent heeft Saar gisteren een bekeuring gegeven.


Staat er een zelfstandig werkwoord (onderwerp doet iets) in? Ga dan staan.

Staat er een koppelwerkwoord (onderwerp is iets) in? Ga dan zitten.

Slide 16 - Tekstslide

Esmee lijkt erg bang voor de docent.


Staat er een zelfstandig werkwoord (onderwerp doet iets) in? Ga dan staan.

Staat er een koppelwerkwoord (onderwerp is iets) in? Ga dan zitten.

Slide 17 - Tekstslide

Naamwoordelijk deel
Heb je een koppelwerkwoord in de zin staan?
Dan moet er ook een naamwoordelijk deel zijn.
  • Vraag die je stelt -> Wat is het onderwerp?
          KWW

Danique | is | een muzikale meid. 
Ond| PV| naamwoordelijk deel

Slide 18 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
Je kunt Nederlandse zinnen verdelen in twee groepen:

zinnen die gaan over iets doen (een handeling)
zinnen die gaan over iets zijn (een toestand).


Diederik is een vlogger. (iets zijn)
Iedere dag maakt Diederik een nieuw filmpje. (iets doen)
Later wil Cato model worden. (iets zijn)
Cato poseert graag voor de camera. (iets doen)
Zinnen die gaan over ‘iets doen’/een handeling hebben een werkwoordelijk gezegde (wg).
Zinnen die gaan over ‘iets zijn’/een toestand hebben een naamwoordelijk gezegde (ng).

Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin aangevuld met een naamwoord (meestal een zelfstandig naamwoord of een bijvoeglijk naamwoord). Dit naamwoord is de eigenschap die van het onderwerp wordt gegeven.

Voorbeelden:

Morgen ben ik eindelijk jarig.
Youssef zal een heel goede voetballer worden.
Theo Maassen blijft een goede cabaretier.
In zinnen met een naamwoordelijk gezegde staat een koppelwerkwoord: een vorm van zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen.  

Slide 19 - Tekstslide

Voorbeelden:
Willem is een vlogger. (iets zijn)
Iedere dag maakt Willem een nieuw filmpje. (iets doen)
Later wil zij model worden. (iets zijn)
Ze poseert graag voor de camera. (iets doen)

Slide 20 - Tekstslide

Werkwoordelijk / naamwoordelijk gezegde


Zinnen die gaan over ‘iets doen’/een handeling hebben een werkwoordelijk gezegde (wg).

Zinnen die gaan over ‘iets zijn’/een toestand hebben een naamwoordelijk gezegde (ng).

Slide 21 - Tekstslide

NG - www
Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin aangevuld met een naamwoord (meestal een zelfstandig naamwoord of een bijvoeglijk naamwoord). Dit naamwoord is de eigenschap die van het onderwerp wordt gegeven.
In zinnen met een naamwoordelijk gezegde staat een koppelwerkwoord: een vorm van zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.

Slide 22 - Tekstslide

Voorbeelden

Morgen is Puk eindelijk jarig.
Jesse zal een heel goede voetballer worden.
Lot en Linde blijven goede vriendinnen.

Slide 23 - Tekstslide

Voorbeeldzin toets
Knut en Merijn hebben meerdere projecten over kunst bekeken. 

Persoonsvorm:
Onderwerp:
Werkwoordelijk gezegde:
Naamwoordelijk gezegde:
Lijdend voorwerp:
Meewerkend voorwerp:

Slide 24 - Tekstslide

Voorbeeldzin toets
De boekopdracht van Finn is fantastisch geworden. 

Persoonsvorm:
Onderwerp:
Werkwoordelijk gezegde:
Naamwoordelijk gezegde:
Lijdend voorwerp:
Meewerkend voorwerp:

Slide 25 - Tekstslide

Voorbeeldzin toets
De juf heeft de klas verschillende zakjes chips gegeven.

Persoonsvorm:
Onderwerp:
Werkwoordelijk gezegde:
Naamwoordelijk gezegde:
Lijdend voorwerp:
Meewerkend voorwerp:

Slide 26 - Tekstslide

Studeren maar!
Ga zelfstandig studeren voor de toets.

Werk aan je spiekbriefje.

Slide 27 - Tekstslide