Grammatica: zinsbouw 4

Zinnen maken
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Zinnen maken

Slide 1 - Tekstslide

Zinnen maken
Vraag
Wat voor soort zin heb je de vorige les gemaakt?
Denk 15 seconden in stilte na.
Bespreek het met de klasgenoot naast je.

Slide 2 - Tekstslide

Zinnen maken
Vragen met de persoonsvorm
aan het begin
2-1-3-zinnen

Slide 3 - Tekstslide

Programma
1) Uitleg
2) Oefeningen maken in LessonUp.
3) In tweetallen oefeningen maken in je werkboekje.
4) Exit ticket maken.

Slide 4 - Tekstslide

Doelen
1)  Je kunt zinsdelen herkennen.
2)  Je kunt vragen maken
      met de persoonsvorm
      aan het begin (2-1-3-zinnen).

Slide 5 - Tekstslide

Doel: je kunt zinsdelen herkennen.
Uitleg zinsdelen
Een hoofdzin bestaat uit zinsdelen. 
Een zinsdeel is één woord of
een groep woorden die bij elkaar horen



Slide 6 - Tekstslide

Doel: je kunt vragen maken met de persoonsvorm aan het begin (2-1-3-zinnen).
Uitleg
De persoonsvorm (pv) is een zinsdeel.
Het onderwerp (ond) is ook een zinsdeel.
In een vraagzin staan de persoonsvorm
en het onderwerp naast elkaar.
In een vraagzin zonder vraagwoord aan het begin,
komt de persoonsvorm op de eerste plaats.

Slide 7 - Tekstslide

Doel: Je kunt zinsdelen in een vraagzin herkennen.
Uitleg
Het onderwerp = 1
De persoonsvorm = 2
Een ander zinsdeel = 3
Voorbeeld

Gaat
de leerling
vandaag
naar school?
2 persoonsvorm
1 onderwerp
3 ander zinsdeel
(tijd)
3 ander zinsdeel (plaats)

Slide 8 - Tekstslide

Doel: je kunt vraagzinnen maken met de persoonsvorm aan het begin (2-1-3-zinnen).

Voorbeelden



De tijd, manier en plaats kunnen ook in een andere volgorde staan.
Wil
zij
maandag
met de bus
naar huis.
2 pv
1 ond
3 az (tijd)
3 az (manier)
3 az (plaats)

Slide 9 - Tekstslide

Doel: je kunt zinsdelen in een vraagzin herkennen.
Opdracht
Hoeveel zinsdelen zie je? Tel de zinsdelen. Klik op het goede antwoord.

Slide 10 - Tekstslide

Hebben we morgen een toets?
A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 11 - Quizvraag

Gaat de leerling nu met zijn vrienden naar de kantine?
A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 12 - Quizvraag

Doel: je kunt 1-2-3-zinnen en 3-2-1-zinnen maken.
Opdracht
Maak vraagzinnen met de persoonsvorm aan het begin
(2-1-3-zinnen).
Sleep de woorden naar de goede plaats.

Slide 13 - Tekstslide

2 pv
1 ond
3 az
tijd
3 az
plaats
gaat
in augustus
naar een andere school
de leerling

Slide 14 - Sleepvraag

2 pv
1 ond
3 az
tijd
3 az
plaats
het meisje
vanavond
naar de voetbal-training
moet

Slide 15 - Sleepvraag

2 pv
1 ond
3 az
tijd
3 az
manier
3 az
plaats
met de auto
de vrienden
naar Italië
in augustus
willen

Slide 16 - Sleepvraag

2 pv
1 ond
3 az
tijd
3 az
manier
3 az
plaats
met haar broer
naar school
loopt
het meisje
elke dag

Slide 17 - Sleepvraag

Vragen?
1) Je kunt zinsdelen herkennen.
2) Je kunt vraagzinnen maken met de persoonsvorm aan het begin (2-1-3-zinnen).

Heb je nog vragen?

Slide 18 - Tekstslide

Opdracht  Maak samen oefening 29 tot en met 32 in je werkboekje.
Met wie? Maak de oefeningen met de klasgenoot naast je. 
Hoe? Geef om de beurt antwoord. Schrijf hetzelfde antwoord op. Tijd? ____ minuten. 
Hulp? De docent loopt rondes (met de klok mee).
Klaar? Bedenk extra zinnen en schrijf die op de achterkant.
Controle? Lever het werkboekje in. De docent kijkt het na.

Slide 19 - Tekstslide

Terugkijken naar de doelen
1) Je kunt zinsdelen herkennen.
2) Je kunt vraagzinnen maken met de persoonsvorm aan het begin (2-1-3-zinnen).
Vraag
Wat is de volgorde in een 2-1-3-zin?
Denk hier in stilte over na (15 seconden).
Bespreek het met de klasgenoot naast je (15 seconden).

Slide 20 - Tekstslide

Ik kan zinsdelen herkennen.
A
Ik heb nog hulp nodig.
B
Ik kan het goed.

Slide 21 - Quizvraag

Ik kan 2-1-3-zinnen maken.
A
Ik heb nog hulp nodig.
B
Ik kan het goed.

Slide 22 - Quizvraag