Woordenschat - les 9

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Dagopening
  • Boekopdracht 
  • Lezen 
  • Woordenschat
  • Formuleren

Slide 2 - Tekstslide

De presentatie
Inleiding:
deze bevat een aandachttrekker en de introductie van het onderwerp/ thema. Je noemt titels en auteurs. Ook zeg je hier welk van de twee romans over dit onderwerp je voorkeur heeft.
Kern:
Hierin geef je eerst van beide boeken een heel korte samenvatting. Daarna leg je uit waarom jij wat betreft je onderwerp een van de twee romans aanbeveelt. Dit doe je met drie argumenten.
Bij elk argument vergelijk je beide verhalen en je geeft een concrete toelichting uit de twee boeken. Vervolgens bedenk je ook nog een tegenargument, dus een punt waarop het andere boek beter scoort met betrekking tot DIT onderwerp/thema. Natuurlijk vergelijk je ook hierbij beide verhalen.


Slide 3 - Tekstslide

De presentatie
Slot:
In het slot herhaal je je mening in andere woorden plus ALLE argumenten in het kort, dus ZONDER ENIGE UITLEG en je zorgt voor een mooie afronding van je presentatie: een uitsmijter.
Je kunt hierna ook nog vragen krijgen van je klasgenoten, dus zorg dat je daarop voorbereid bent.

Slide 4 - Tekstslide

Wat lever je in?
Je levert voorafgaand aan je presentatie bij je docent een mapje in met daarin IN DEZE VOLGORDE:

• mooi voorblad met afbeelding van beide boeken, je naam, klas en datum;
• een uitgebreide, volledige samenvatting van de beide boeken (mag van internet, áls je de bron(nen) maar vermeldt);
spreekbouwplan met een korte uitwerking van je argumenten;

Slide 5 - Tekstslide

Presentaties
  • Dinsdag 10 juni: Jelte en Terrence / Noa en Tess / Merel en Nikki

  • Donderdag 12 juni: Julian, Hielke en Jayden / Vera en Isa-Bo / Yara en              Emma / Fabiën en Jalissa /  Nathan en Jesse / Guus en Luuk

Slide 6 - Tekstslide

Lezen

  • 20 minuten lezen in stilte

Slide 7 - Tekstslide

Woordenschat
Doel:
Ik kan de betekenis van onbekende woorden uit de vorm, de samenstelling 
of de context afleiden.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Formuleren
Cursus 5, paragraaf 9

Doel:
Ik kan uitdrukkingen begrijpen en op de juiste manier gebruiken.

Slide 10 - Tekstslide

Uitdrukkingen
Een uitdrukking is een zinsnede met een figuurlijke betekenis. Door in een gesproken of geschreven tekst uitdrukkingen te gebruiken, maak je de tekst aantrekkelijker voor het publiek.
Voorbeelden:
– De huwelijkszwendelaar wist met zijn gladde praatjes de eenzame vrouw om de tuin te leiden.
– Als veel Nederlanders tegelijk een dagje naar het strand gaan, gooien lange files vaak roet in het eten.

Slide 11 - Tekstslide

Uitdrukkingen met woordparen
1) uitdrukkingen met twee synoniemen (tautologie) of woorden die ongeveer hetzelfde betekenen:
Hoe je het ook wendt of keert, de overheid moet de burgers beschermen en daarin slaagt ze niet altijd.

2) uitdrukkingen met een tegenstelling (antithese):
De meeste mensen kennen de brandnetel voornamelijk als een vervelende, prikkende plant, die je overal en nergens tegenkomt.

Slide 12 - Tekstslide

Uitdrukkingen met woordparen
3) uitdrukkingen met alliteratie (beginrijm van medeklinkers):
Na de verloren bekerfinale sloegen de boze supporters in het café waar ze zaten, de hele boel kort en klein.

4) uitdrukkingen met eindrijm:
In het middeleeuwse verhaal van Karel ende Elegast moeten de leenmannen van Karel de Grote hun leenheer bijstaan met raad en daad.

Slide 13 - Tekstslide

Oefenen

Slide 14 - Tekstslide

Welk plaatje past het beste bij onderstaande uitdrukking? Sleep het plaatje ernaar toe.
als warme broodjes over de toonbank gaan

Slide 15 - Sleepvraag

Welk plaatje past het beste bij onderstaande uitdrukking? Sleep het plaatje ernaar toe.
voor een appel en een ei

Slide 16 - Sleepvraag

Welk plaatje past het beste bij onderstaande uitdrukking? Sleep het plaatje ernaar toe.
iets op de kop tikken

Slide 17 - Sleepvraag

Weet jij wat de volgende uitdrukkingen betekenen? Trek lijnen van de uitdrukkingen naar de juiste betekenis
Meten met twee maten.
Iemand over het hoofd zien.
Een gat in de lucht springen.
Een zuurpruim zijn.
Appels met peren vergelijken.
Iemand vergeten zijn.
Heel erg blij zijn.
Altijd boos zijn.
Oneerlijk keuren.
Iets wat niet met elkaar te vergelijken is.

Slide 18 - Sleepvraag

Maken

Cursus 5 Formuleren
 paragraaf 9 Uitdrukkingen

opdracht 1 t/m 5

Slide 19 - Tekstslide