In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Hoe heet de man die de evolutietheorie formuleerde?
A
Charles Darpin
B
Charlie Dawkins
C
Charlie Chaplin
D
Charles Darwin
Slide 1 - Quizvraag
Wat concludeerde Charles Darwin uit de snavels van de vinken op de Galapagoseilanden?
A
Hij ontdekte Zuid Amerika
B
Hij heeft DNA ontdekt
C
Hij bedacht de evolutietheorie
D
Hij was een christen die mensen bekeerde tot het geloof in God
Slide 2 - Quizvraag
Natuurlijke selectie
A
mechanisme dat in de natuur evolutie veroorzaakt.
B
begrip werd door Charles Darwin bedacht
C
de beste aan het milieu aangepaste organismen hebben de grootste overlevingskans,
Slide 3 - Quizvraag
Wat concludeerde Charles Darwin uit de snavels van de vinken op de Galapagoseilanden?
A
Dat er op elk eiland verschillende soorten leefden
B
Dat de galapagosvinken heel veel verschillend voedsel aten
C
Dat verschillend voedselaanbod op elk eiland leidde tot een andere vorm van de snavel
D
Dat er veel uitwisseling was van vogels tussen de eilanden
Slide 4 - Quizvraag
Waardoor werd Charles Darwin bekend?
A
Hij ontdekte Zuid Amerika
B
Hij heeft DNA ontdekt
C
Hij bedacht de evolutietheorie
D
Hij was een christen die mensen bekeerde tot het geloof in God
Slide 5 - Quizvraag
Wat gebeurt er tijdens de transcriptie?
A
er wordt een keten van aminozuren gemaakt
B
er wordt een kopie van een gen gemaakt
C
de ribosomen maken eiwitten
D
het mRNA verlaat de celkern
Slide 6 - Quizvraag
Wat ontstaat er bij transcriptie?
A
Eiwit
B
Aminozuur
C
DNA
D
mRNA
Slide 7 - Quizvraag
sediment is:
A
een laagje van zand en klei
B
een laagje van aarde en klei
C
een laagje van kleideeltjes, gebroken schelpen en zand
D
een laagje van gebroken schelpen en kalk
Slide 8 - Quizvraag
Als een letter verandert dan noem je het een mutatie. Wat kan de orzaak zijn van een mutatie.
A
type fout van de RNA
B
Veel alcohol drinken
C
slecht eten
D
medicijnen
Slide 9 - Quizvraag
DNA->..(A)..->cytoplasma->..(B) Wat zijn A & B
Slide 10 - Open vraag
DNA : ACTCGATTACCG Wat is de RNA van deze DNA
A
TGAGCTAATGGC
B
UGAGCUAAUGGC
C
ACTTCGTACGGT
D
TGUGCTUUTGGC
Slide 11 - Quizvraag
Dit zijn voorbeeleden van een mutatie. Welke plaatje ontstaan in geslachtcellen/ lichaamcellen
A
lichaamcellen/geslachtcellen
B
lichaamcellen/lichaamcellen
C
geslachtcellen/geslachtcellen
D
geslachtcellen/
lichaamcellen
Slide 12 - Quizvraag
zet deze woorden in de juiste volgorde dieren , bacterien, landdieren, landplanten, eencellige planten, meercellige organisme, zuurstof eerste mensen (begin met de oudste)