2.5 grammatica Zinsdelen

Zinsdelen 
blz: 69
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Zinsdelen 
blz: 69

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Wat weten jullie nog van zinsdelen? Quiz!
  • Zelfstandig en klassikaal opdrachten maken over bouwplannen en zinsdelen
  • Herhalen wat we vandaag geleerd hebben

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel:
Aan het eind van de les kun je met behulp van zinsdelen en bouwplannen correcte zinnen maken.

Slide 3 - Tekstslide

Wat is een zinsdeel?
A
Een stukje informatie in een zin
B
Het onderwerp van de zin
C
Bijvoorbeeld een hoofdletter of een punt

Slide 4 - Quizvraag

Een zin bestaat in ieder geval uit twee basisdelen. Wat zou een basisdeel kunnen zijn denk je?
A
Een hoofdletter en/of een punt
B
Het werkwoordelijk gezegde
C
Het lijdend voorwerp
D
Een deel dat onmisbaar is in de zin

Slide 5 - Quizvraag

Het basisdeel
Een zin bestaat uit...
Minstens twee basisdelen. Een basisdeel kun je niet missen in een zin!

Eén deel zegt wat er gebeurd (wwg): Piet tennist
Eén deel zegt wie/wat het doet (ow): Piet tennist

Slide 6 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
Alle werkwoorden in een zin
B
Het deel in de zin dat zegt wat er gebeurt
C
Alleen de persoonsvorm
D
Het lijdend voorwerp

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een onderwerp?
A
De persoonsvorm
B
Een naam, bijvoorbeeld Mohammed
C
Het zinsdeel dat zegt wie/wat iets doet
D
Alle werkwoorden in de zin

Slide 8 - Quizvraag

Opdracht 2 op blz. 69
Wat?
Opdr. 2, blz. 69
Met wie?
Met jezelf
Hoe lang?
5 min.
Klaar?
Maak opdr. 4

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 4 op blz. 70
Wat maken?
Vraag 1 van opdr. 4 
Met wie?
Alleen
Hoe lang?
10 min.
Klaar?
Maak vraag 2, 3 en 4 van opdr. 4 met je buurmens, in 15 min.

Slide 10 - Tekstslide

Klassikaal opdracht 7, blz. 71
Hieronder staan acht werkwoorden. Kies er vier om de bouwplannen voor vier zinnen mee te maken.
Schrijven - repareren - kopen - betalen - bellen - verrassen - verdienen - bedenken
  • Maak vier zinnen die elk bestaan uit de twee basisdelen Wie of wat? en Wat gebeurt er?
  • Voeg een derde zinsdeel toe met het antwoord op een van de volgende vragen: Wie? - Wat? - Hoe? - Wanneer? - Waarheen? - Hoelang? - Aan wie?

Slide 11 - Tekstslide

Hoe schrijf je dat op in je schrift.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

1.Piet maakt een kist
2.Piet maakte een kist in huis
3.Piet maakte een kist in huis met zijn broers

Slide 16 - Tekstslide

Afsluiting
  • Wat is een basisdeel?
  • Welke twee basisdelen zijn onmisbaar?
  • Uit hoeveel woorden bestaat een zinsdeel? Eén of meer? Of kan het allebei?

Slide 17 - Tekstslide

Afsluiting
  • Wat is een basisdeel? (onmisbaar deel )
  • Welke twee basisdelen zijn onmisbaar? (wat en wie/wat)
  • Uit hoeveel woorden bestaat een zinsdeel? Eén of meer? Of kan het allebei? (allebei)

Slide 18 - Tekstslide