Mundo : behorend bij samenleven Blok 1 en 2 (Frankrijk)

De Franse Revolutie
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 6 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

De Franse Revolutie

Slide 1 - Tekstslide

LEERDOEL
Op 14 juli 1789 start de Franse Revolutie met een                                            bestorming door de bevolking van Parijs van Bastille.
De opstand zou het einde betekenen van het koninkrijk Frankrijk.

Na deze paragraaf kun je:

  1. uitleggen waarom de Fransen in opstand kwamen tegen hun koning.
  2. vertellen hoe de revolutie verliep
  3. de gevolgen van de revolutie voor het bestuur in Frankrijk vertellen.

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel 1: uitleggen waarom de Fransen in opstand kwamen tegen hun koning.
  1. absolutisme
  2. standenmaatschappij
  3. verlichting
  4. misoogst
  5. faillissement 

Slide 3 - Tekstslide

Het absolutisme 

Slide 4 - Tekstslide

L'État, c'est Moi  | 'De staat, dat ben ik' 
De wil van de koning is wet. Dit noem je absolutisme.  

Lodewijk XIV (14e) (de Zonnekoning)
  • Een Franse koning met asolute macht.
  • Deze macht is door god gegeven: droit divin (goddelijk recht)
  • Zo hoeft dus ook niemand aan de koning te twijfelen...

Slide 5 - Tekstslide

Pak je smartphone of tablet en klik op de link om het paleis van Versailles van binnen te bekijken!

Slide 6 - Tekstslide

Weet jij hoe dit paleis heet?
(1 woord)

Slide 7 - Open vraag

Slide 8 - Video

Wat is de betekenis van het begrip: 'absolutisme'?
A
De koning is door God gekozen
B
Een strenge koning
C
Alle macht ligt bij de koning
D
Een koning die erg rijk is

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de betekenis van het begrip: 'droit divin?
A
De koning is door God gekozen
B
Een strenge koning
C
Alle macht ligt bij de koning
D
Een koning die erg rijk is

Slide 10 - Quizvraag

Lesdoel 1: uitleggen waarom de Fransen in opstand kwamen tegen hun koning.
  1. absolutisme
  2. standenmaatschappij
  3. verlichting
  4. misoogst
  5. faillissement 

Slide 11 - Tekstslide

STANDENMAATSCHAPPIJ
Sinds de middeleeuwen,
 Franse samenleving verdeeld in 3 standen: 
'bidders, strijders en werkers'


'God had dit zo bepaald'

Slide 12 - Tekstslide



    3 STANDEN
D
D
  1. Geestelijkheid
  2. Adel
  3. Burgerij
1e stand
1e stand
2e stand
2e stand
3e stand
3e stand

Slide 13 - Tekstslide

Hiërarchische piramide
Spotprent 3 standen

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Slide 16 - Video

Slide 17 - Video

Standensamenleving, hoe heet de 1e stand?

Slide 18 - Open vraag

Standensamenleving, hoe heet de 2e stand?

Slide 19 - Open vraag

Standensamenleving, hoe heet de 3e stand?

Slide 20 - Open vraag

De 1e en 2e stand hoefden in de standenmaatschappij GEEN belasting te betalen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quizvraag

Lesdoel 1: uitleggen waarom de Fransen in opstand kwamen tegen hun koning.
  1. absolutisme
  2. standenmaatschappij
  3. verlichting
  4. misoogst
  5. faillissement 

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide


De Verlichting
vanaf ±1700



Een periode waarin mensen hun kennis (willen) vergroten, door steeds meer uit te gaan van het verstand (rede, ratio)

Hierdoor krijgen mensen ook meer kritiek op de koning, de Kerk en de adel.

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Wat is Verlichting? (hiermee bedoel ik geen lampen en TL-buizen)
A
Het volk kwam in opstand tegen de koning
B
Mensen gingen anders nadenken over de verdeling van macht
C
Koningen gingen zich anders gedragen
D
Er werd heel veel kunst gemaakt

Slide 26 - Quizvraag

Wat leert de 3e stand van de Verlichting?
A
Dat de koning is aangesteld door God
B
Dat traditie, geloof en gewoonte juist zijn
C
Ze zien in dat het oneerlijk is dat alleen zij belasting moeten betalen.
D
Ze leren dat je niet in opstand moet komen, want mensen kunnen niet goed nadenken.

Slide 27 - Quizvraag

Lesdoel 1: uitleggen waarom de Fransen in opstand kwamen tegen hun koning.
  1. absolutisme
  2. standenmaatschappij
  3. verlichting
  4. misoogst
  5. faillissement 

Slide 28 - Tekstslide


Misoogst
1788



Door mislukte oogsten waren de graanprijzen (en dus ook de prijs van brood) enorm gestegen. Er ontstonden zelfs hongersnoden.

Ondertussen moest de 3e stand wél veel belasting betalen.

Slide 29 - Tekstslide

Lesdoel 1: uitleggen waarom de Fransen in opstand kwamen tegen hun koning.
  1. absolutisme
  2. standenmaatschappij
  3. verlichting
  4. misoogst
  5. faillissement 

Slide 30 - Tekstslide


Frankrijk gaat failliet
mei 1789



Feesten, paleizen, bestuur en oorlogen kosten veel geld, maar het geld is op. 
Koning Lodewijk XVI wil graag meer geld hebben, en roept daarom (voor het eerst in 175 jaar) de Staten-Generaal bij elkaar. 
= De vergadering van de 3 standen.

Slide 31 - Tekstslide

LEERDOEL
Op 14 juli 1789 start de Franse Revolutie met een                                            bestorming door de bevolking van Parijs van Bastille.
De opstand zou het einde betekenen van het koninkrijk Frankrijk.

Na deze paragraaf kun je:

  1. uitleggen waarom de Fransen in opstand kwamen tegen hun koning.
  2. vertellen hoe de revolutie verliep
  3. de gevolgen van de revolutie voor het bestuur in Frankrijk vertellen.

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Video

1 Wie hoort bij welke stand? Zet achter elke letter het juiste cijfer.
 A eerste stand
 B tweede stand
 C derde stand
1 een monnik
2 een boer
3 een edelman

Slide 34 - Tekstslide

Vul de juiste woorden in bij 1 en 2. Kies uit de woorden bij A tot en met D.

 

 De burgers en boeren luisterden naar de nieuwe ideeën. Zeker toen in 1788 de prijs van ____1____ steeg, omdat de oogsten waren mislukt. De arme boeren en burgers leden honger en waren heel ontevreden, omdat ze toch ____2____ moesten betalen.
 A huur
B belasting
C voedsel
D huizen


Slide 35 - Tekstslide

Welke maatregel werd niet door Napoleon ingevoerd?

 
 A het burgerlijk wetboek
 B de plicht om een identiteitsbewijs (ID) bij je te dragen
 C gelijke maten en gewichten
 D de burgerlijke stand

Slide 36 - Tekstslide

Wat was geen gevolg van de Franse Revolutie?

 
 A Er kwam een grondwet.
 B Er kwam vrijheid van meningsuiting.
 C Er was geen regering meer.
 D De standenmaatschappij werd afgeschaft.

Slide 37 - Tekstslide

a Wat is de naam van de persoon in bron 1?
(O) b Wat is de naam van de persoon in bron 2?

c Noem twee overeenkomsten tussen deze personen.
d Noem twee verschillen tussen deze personen.

Slide 38 - Tekstslide

Hoe heb je deze les ervaren ?
En doel bereikt ?

Slide 39 - Tekstslide