Frans: Passé composé met être

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Le passé composé avec être

Kijk altijd naar het Nederlands:

Ik ben gegaan: Je suis allé

Jij bent gevallen: Tu es tombé

Vul de juiste vorm in van de passé composé: Je.........(aller) à l'école.

1. suis allé
2. es allé
3. ai allé
4. allé

Il.........(tomber) amoureux.

1. a tombé
2. est tombé
3. ont tombé
4. tombé

Nous........(sortir) en boîte.

1. avons sorti
2. sont sorti
3. sommes sortis
4. sommes sorti

Had je de vorige vraag fout?

Dat kan kloppen. Wanneer je een passé composé hebt met être komt er namelijk nog iets bij:

Je suis allé (e) -> Als JE vrouwelijk is.

Tu es allé (e) -> Als TU vrouwelijk is.

Il est allé -> Er gebeurt niks, il is mannelijk.

Elle est allée -> Elle is vrouwelijk.

Nous sommes allé(e)s -> Nous is meervoud. Kan mannelijk of vrouwelijk meervoud zijn.

Vous êtes allé(e)(s) -> Vous kan meervoud én enkelvoud zijn. Vous kan mannelijk of vrouwelijk meervoud zijn.

Ils sont allés -> Ils is meervoud.

Elles sont allées-> Elles is vrouwelijk meervoud.

Mevrouw van Lieshout zegt: Je suis (aller) à l'école. Hoe schrijf je de juiste passé composé?

1. Je suis allé
2. Je suis allés
3. J'ai allé
4. Je suis allée

Zakaria en Luuk zeggen: Wij zijn gevallen. Hoe schrijf je dit?

1. Nous sommes tombé
2. Nous sommes tombés
3. Nous sommes tombées
4. Nous avons tombé

Wat heb je in deze les geleerd?