Passé-composé

Tout..

.. sur le passé composé
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Tout..

.. sur le passé composé

Slide 1 - Tekstslide

In deze les ..
Wat weet je al?
Uitleg
Oefenen
Kiezen

Slide 2 - Tekstslide


Wat weet je al?

Slide 3 - Tekstslide

Le passé composé - algemeen
Passé composé = voltooide tijd
Hulpwerkwoord
Voltooid deelwoord

Slide 4 - Tekstslide

Hulpwerkwoord
Avoir
j'ai
tu as
il/elle/on a
nous avons
vous avez
ils/elles ont

Être
je suis
tu es
il/elle/on est
nous sommes
vous êtes
ils/elles sont

OF

Slide 5 - Tekstslide

gaan
naar beneden gaan/omlaag gaan
omhoog gaan
aankomen
binnen komen
blijven
uitgaan/weggaan
vertrekken
vallen
entrer
entré
terug/thuis komen
Tekst
arriver
monter
aller
rester
sortir
partir
descendre
tomber

rentrer
(venir)

De woorden met vertaling in ? moet je kunnen vervoegen.
Venir dus niet!

il est allé
il est monté
il est arrivé
il est entré
il est sorti
il est parti
il est descendu
il est tombé
il est resté

Slide 6 - Tekstslide

Hoe vorm je een voltooid deelwoord 
in het Frans?

Slide 7 - Woordweb


Werkwoorden 
op -re: 

stam + u

Werkwoorden 
op -ir: 

stam + i

Werkwoorden 
op -er: 

stam + e
          Danser > dansé (gedanst)
          Partir > parti (vertrokken)
          Vendre > vendu (verkocht)

Slide 8 - Tekstslide


         Zet de werkwoorden in de passé composé :

1. je + manger 
2. tu + finir 
3. vous + vendre 

Slide 9 - Open vraag


Wat gebeurt er met het voltooid deelwoord als "être" het hulpwerkwoord is?

Slide 10 - Open vraag

ONREGELMATIGE WERKWOORDEN

Slide 11 - Tekstslide

Onregelmatige werkwoorden..
Deze voltooid deelwoorden moet je uit je hoofd leren:


être (zijn)
été (geweest)
falloir (moeten)
fallu (gemoeten)
avoir (hebben)
eu (gehad)
mettre (leggen, zetten)
mis (gelegd, gezet)
faire (doen,maken)
fait (gedaan, gemaakt)
prendre (nemen)
pris (genomen)
pleuvoir (regenen)
plu (geregend)
vouloir (willen)
voulu (gewild)
boire (drinken)
bu (gedronken)
pouvoir (kunnen)
pu (gekund)
ouvrir (openen)
ouvert (geopend
devoir (moeten)
dû (gemoeten)

Slide 12 - Tekstslide

Zet in de passé composé:

1. Je + être
2. Nous + avoir
3. Ils + faire

Slide 13 - Open vraag

De ontkenning

Slide 14 - Tekstslide


Welke zin is juist?
A
Nous n'avons fait pas nos devoirs
B
Nous avons ne pas fait nos devoirs
C
Nous ne pas avons fait nos devoirs
D
Nous n'avons pas fait nos devoirs

Slide 15 - Quizvraag

Vous
avez
dansé
n' 
pas
in plaats van "pas" (niet), kan je op deze plaats ook "plus" (niet meer), "jamais" (nooit), "rien" (niets) of "pas encore" (nog niet") zetten

Slide 16 - Tekstslide


Maak ontkennend: 
j'ai chanté la chanson

Slide 17 - Open vraag


Maak ontkennend: 
elle a fait ses devoirs

Slide 18 - Open vraag