14/3 h3, vaste voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen

Woordenschat
H3
Vaste voorzetsels
Voorzetseluitdrukking
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Woordenschat
H3
Vaste voorzetsels
Voorzetseluitdrukking

Slide 1 - Tekstslide

Lesplanning

  • Korte activiteit
  • Instructie/quiz
  • Werken
  • Afsluiten

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide


Spin eten
Lantaarnpaal knuffelen

Slide 4 - Poll

ELKE SPIN DIE JE ZIET, MOET JE OPETEN -OF- ELKE LANTAARNPAAL WAAR JE LANGSLOOPT MOET JE INNIG KNUFFELEN

Spin eten of lantaarnpaal knuffelen: leg je keuze uit.

Slide 5 - Open vraag

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • weet je wat vaste voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen zijn 
  • weet je hoe je die correct moet gebruiken

Slide 6 - Tekstslide

1: Hij houdt ........................................ jou.

Slide 7 - Open vraag

2: Anna twijfelt ........................................ jouw woorden.

Slide 8 - Open vraag

3: Ze is gek ........................................ jou.

Slide 9 - Open vraag

4: Mehmet verlangt ........................................lekker eten.

Slide 10 - Open vraag

5: Nina heeft zin ........................................ het Suikerfeest.

Slide 11 - Open vraag

Voorzetsels 
Voorzetsels zijn woorden als aan, in, op, uit en voor. 
Ze vormen meestal het begin van een woordgroep: aan de muur, in de kast, op donderdag, uit gewoonte, voor jou, enz.

Een voorzetsel legt een verband tussen de woordgroep waar het deel van uitmaakt (zoals aan de muur) en een ander element in de zin, zoals een werkwoord (bijvoorbeeld hangt: ‘Het schilderij hangt aan de muur’).

Voorzetsels zijn bijna altijd onderdeel van een woordgroep waarin het hoofdwoord een zelfstandig naamwoord is. Soms is het hoofdwoord een persoonlijk voornaamwoord, zoals jou in ‘Ik geef het schilderij aan jou.’

Slide 12 - Tekstslide

Voorzetsels 
Er zijn veel voorzetsels die iets over de positie van iets ten opzichte van iets anders zeggen, zoals op de bank, in de kast, naast zijn ouders en achter het huis. 
Veel andere hebben een betekenis die iets met tijd te maken heeft: na een week, tijdens het werk, binnen twee maanden, enz. 
Maar er zijn ook veel abstractere relaties mogelijk, zoals in praten over het weer, hopen op een goede afloop en beïnvloed worden door leeftijdsgenoten.

Slide 13 - Tekstslide

Vaste voorzetsels bij...
1. werkwoorden, zoals afhangen van en kennismaken met.
De betekenis van een werkwoord verandert soms als het gecombineerd wordt met een vast voorzetsel:
– rekenen: Op de basisschool leer je rekenen. (sommen maken)
– rekenen op: Ik kan altijd op mijn vrienden rekenen. (vertrouwen)
2. combinaties van zelfstandig naamwoord + werkwoord; denk aan bezwaar
hebben tegen en gebrek hebben aan.
3. combinaties van bijvoeglijk naamwoord en werkwoord, zoals bang zijn voor, blij
zijn met en dol zijn op.

Slide 14 - Tekstslide

Combinaties met vast voorzetsel
zelfstandig  naamwoord + werkwoord + vast voorzetsel

  • verstand (zn) hebben ................................ van
  • bezwaar (zn) hebben ................................ tegen
  • gebrek (zn) hebben ............................... aan

Slide 15 - Tekstslide

Combinaties met vast voorzetsel
bijvoeglijk naamwoord + werkwoord + vast voorzetsel

  • verslaafd (bn) zijn ....................................... aan
  • bang (bn) zijn ............................................ voor
  • dol (bn) zijn ............................................... op
  • bewust (bn) zijn .................................... van

Slide 16 - Tekstslide

Combinaties met vast voorzetsel
Enkele veelvoorkomende voorzetsels zijn aan, achter, bij, in, met, naar, op, tegen en voor:
Het schilderij hangt aan de muur.
De tuin ligt achter het huis.
Ik woon bij het plein.
De hond ligt in zijn mand.
Ik was in vijf minuten klaar.
Ik ga met de trein naar mijn werk. (met hoort bij de trein; naar bij mijn werk)
De pen ligt op de tafel.
Er is mogelijk een medicijn gevonden tegen deze ziekte.
Ze plakte een briefje tegen het raam.
De hond lag voor de deur.
Ik heb een stuk taart voor jou bewaard.

Slide 17 - Tekstslide

Voorzetseluitdrukkingen
Een voorzetseluitdrukking is een combinatie van woorden die in een zin de functie hebben van een voorzetsel.

Daardoor kun je een voorzetseluitdrukking meestal ook vervangen door één voorzetsel: 
Door middel van = door 

Slide 18 - Tekstslide

Voorzetseluitdrukkingen
Voorzetseluitdrukkingen leggen een relatie tussen woorden zonder exact aan te geven wélk verband dat precies is. Als dat verband ook echt niet duidelijk ís, is een voorzetseluitdrukking soms moeilijk te vermijden.

Bijvoorbeeld: ‘Er zijn twee mensen gearresteerd in verband met de moord op de president.’
Voor of vanwege is hier te stellig, omdat de precieze reden voor aanhouding en de aanklacht nog niet bekend zijn. De twee personen ‘hebben er iets mee te maken’, maar wat precies is nog onduidelijk.  

Andere optie: ‘Er zijn twee mensen gearresteerd na de moord op de president. Het is onduidelijk of ze werkelijk iets met de moordaanslag te maken hebben, en zo ja, wat.’ --> Het nadeel is wel dat dit veel langer is.



Slide 19 - Tekstslide

Voorzetseluitdrukkingen
Voorbeelden:
Ten behoeve van een goede werksfeer zijn er regels nodig.
Voor een goede werksfeer zijn er regels nodig.
Als gevolg van de harde wind reden de treinen niet.
Door de harde wind reden de treinen niet.
Met behulp van een tondeuse millimeterde de kapper zijn haar. 
Met een tondeuse millimeterde de kapper zijn haar.
De analyse met betrekking tot de begroting moet volgende week afgerond zijn.  
De analyse van de begroting moet volgende week afgerond zijn.

Slide 20 - Tekstslide

Soms toch liever niet?
Sommige teksten bevatten veel uitdrukkingen als 'met betrekking tot', 'ten aanzien van' en dergelijke. 
Voor de schrijver is dat gemakkelijk: voorzetseluitdrukkingen kunnen bijna altijd. 
Je maakt de tekst voor de lezer echter duidelijker, als je de voorzetseluitdrukking door 1 voorzetsel vervangt.

Slide 21 - Tekstslide

Duidelijk of niet?
Voorbeelden:

Misschien onduidelijk: Bepalingen ten aanzien van het verlenen van machtigingen van de zijde van het zorgverzekeraar.
Duidelijker: Bepalingen over het verlenen van machtigingen door het zorgverzekeraar.

Misschien onduidelijk: De directie doet geen mededelingen met betrekking tot de overnamegeruchten.
Duidelijker: De directie doet geen mededelingen over de overnamegeruchten.

Slide 22 - Tekstslide

Vul aan met twee vaste voorzetsels (helemaal overnemen):
.......................... behulp ..............................

Slide 23 - Open vraag

Vul aan met twee vaste voorzetsels (helemaal overnemen):
............................. middel .............................

Slide 24 - Open vraag

Vul aan met twee vaste voorzetsels (helemaal overnemen):
............................ gevolg ..............................

Slide 25 - Open vraag

Voorzetseluitdrukking:                       Vervanger:
aan de hand van                                    met
als gevolg van                                        door
door middel van                                     met 
in verband met                                       omdat, vanwege, wegens
met als resultaat dat                               zodat
met behulp van                                       door, met
met betrekking tot                                   over, door 
naar aanleiding van                                omdat, over, na
onder invloed van                                   door
op grond van                                          vanwege, volgens, voor, wegens
op het gebied van                                   op, voor
ten aanzien van                                      bij, op, over, tegen, van, voor
ten behoeve van                                     voor
ter zake van                                            over
van de kant van                                      van, vanuit
voorafgaand aan                                     voor
voor wat betreft                                       over, voor
teneinde                                                  om

Slide 26 - Tekstslide

Werk voor de deze les + huiswerk: 

Blz. 84/85/86, startopdracht (hele zin opschrijven) + opdracht 1 en 2
+ nakijken en verbeteren met een andere kleur!

Wat niet af is = huiswerk
Stel de volgende les vragen over fouten die je niet begreep!
timer
16:00

Slide 27 - Tekstslide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • weet je wat vaste voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen zijn 
  • weet je hoe je die correct moet gebruiken

Slide 28 - Tekstslide

Ik weet wat vaste voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen zijn en hoe ik die correct moet gebruiken.

😒🙁😐🙂😃

Slide 29 - Poll

IK weet wat zww, hww en kww zijn en kan die benoemen in een zin.

😒🙁😐🙂😃

Slide 30 - Poll

Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter?

Slide 31 - Open vraag

Feedback
Wat vond je fijn/goed aan deze les?
Wat zou je liever anders zien?

Slide 32 - Open vraag