herhaling
1 / 40
Lesduur is: 50 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Op welke prikkel reageert het oog?
Slide 2 - Open vraag
Slide 3 - Video
gele vlele vlek
lens
hoornvlies
glasachtig lichaam
blinde vlek
oogzenuw
Slide 4 - Sleepvraag
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Langs welke onderdelen schijnt het licht als het in het oog valt? Zet ze in de goede volgorde.
glasachtig lichaam
lens
hoornvlies
netvlies
Slide 10 - Sleepvraag
Welk onderdeel geeft de gele rand aan?
A
netvlies
B
vaatvlies
C
de harde oogrok
D
glasachtig lichaam
Slide 11 - Quizvraag
Niet alle mensen hebben dezelfde kleur ogen, welk deel van het oog bepaalt de kleur?
A
netvlies
B
kleurbandjes
C
pupil
D
iris
Slide 12 - Quizvraag
Wat is de functie van het harde oogvlies
A
Waarnemen van lichtprikkels
B
Zuurstof afgeven aan het oog
C
Bescherming van
het oog
D
Al deze functies
Slide 13 - Quizvraag
Met welk deel van het oog zie je het meest scherp?
Slide 14 - Open vraag
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Video
Hoeveel zwarte bolletjes zie je hier?
A
28
B
14
C
7
D
geen
Slide 19 - Quizvraag
Is het middelste rondje links groter dan het rechter middelste rondje?
A
ja
B
nee
Slide 20 - Quizvraag
Zijn de lijnen in dit figuur evenwijdig(recht) of krom?
A
Evenwijdig
B
Krom
C
Geen van beide
Slide 21 - Quizvraag
Welke lijn is het langst?
Onder of boven
Onder of boven
A
Boven
B
Onder
C
Geen van beide
Slide 22 - Quizvraag
Wat zie je op de afbeelding?
A
Oude vrouw
B
Jonge vrouw
C
Oude en Jonge vrouw
D
Ik zie geen vrouw
Slide 23 - Quizvraag
Hoeveel poten heeft deze olifant?
A
4
B
5
C
1
D
8
Slide 24 - Quizvraag
Wat zie je in deze tekening?
A
Een man en een vrouw
B
Een man met een saxofoon
C
Een vrouwengezicht
D
Ik zie alleen vlekken
Slide 25 - Quizvraag
Slide 26 - Video
Slide 27 - Video
Slide 28 - Video
Waar komt geluid het eerste?
A
Slakkenhuis
B
Gehoorgang
C
Trommelvlies
D
Trommelholte
Slide 29 - Quizvraag
Slide 30 - Tekstslide
Slide 31 - Tekstslide
Wat is gedrag?
A
Alles wat een mens of een dier doet
B
Alles wat je voelt en daarop doet
C
De prikkels waarop je reageert
Slide 32 - Quizvraag
Welke betekenis past het beste bij de definitie van gedrag?
A
De buurman uitschelden, omdat hij lawaai maakt.
B
Je ziet een blikje drinken. Je maakt het blikje open.
C
alle waarneembare handelingen van een mens of dier.
D
alle dingen die bewegen en leven.
Slide 33 - Quizvraag
wat is een respons?
A
reageren op prikkels
B
prikkels waarnemen
C
een signaal naar de hersenen
D
een signaal vanaf de hersenen naar spieren
Slide 34 - Quizvraag
Welk gedrag kiezen dieren?
gedrag dat ........
gedrag dat ........
A
Voor hun het beste uitkomt
B
Voor hun het leukst is
C
De kans op overleven het grootst maakt
D
Zomaar, ze denken er niet over na
Slide 35 - Quizvraag
Een voorbeeld van terugkoppeling is
A
Bloedsuikerspiegel
B
Zenuwen
C
Respons
D
Bloed
Slide 36 - Quizvraag
Wat is de hypofyse?
A
Het zijn hormonen.
B
Dat is een lekker snoepje.
C
Het is een belangrijke hormoonklier.
D
Het is een orgaan vlak bij je maag.
Slide 37 - Quizvraag
Hormoonklieren hebben een afvoerbuis
A
waar
B
niet waar
