37: N1+ emotie+vraagwoorden+zinsbouw+zelfst nw

Woche: siebenunddreißig
Lernziele für heute:
1. Wie drückt man Emotionen aus? 
2. Die Fragewörter üben
3. Deutsche Satzbau üben
4. Was sind Nomen?

Hausaufgaben:
Lernen: Kapitel neun; Lernliste Deutsch-Niederländisch, ab Seite hundertzweiunddreißig 



1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

Onderdelen in deze les

Woche: siebenunddreißig
Lernziele für heute:
1. Wie drückt man Emotionen aus? 
2. Die Fragewörter üben
3. Deutsche Satzbau üben
4. Was sind Nomen?

Hausaufgaben:
Lernen: Kapitel neun; Lernliste Deutsch-Niederländisch, ab Seite hundertzweiunddreißig 



Slide 1 - Tekstslide

Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
persoonlijk voornaamwoord
Uitgang na de stam

Slide 2 - Tekstslide

Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
persoonlijk voornaamwoord
ich
du
er/sie/
es/man
wir
ihr
sie/Sie
Uitgang na de stam
E
ST
T
EN
T
EN

Slide 3 - Tekstslide

Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende

Slide 4 - Tekstslide

Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
zijn
hebben
ik
1.
nodig hebben
jij
2.
zonder
hij/zij
3.
contant
wij
4.
duur
jullie
5.
goedkoop
zij/u
6.
het gehakt

Slide 5 - Tekstslide

Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
1. Wie drückt man Emotionen aus?

Slide 6 - Tekstslide

Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Was passt?
A
Emma ist erleichter.
B
Emma ist wütend.

Slide 9 - Quizvraag

Was passt?
A
Die Frau hat Angst.
B
Die Frau freut sich.

Slide 10 - Quizvraag

Was passt?
A
Emma freut sich.
B
Emma ist sauer.

Slide 11 - Quizvraag

Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende

Slide 12 - Tekstslide

Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
2. Die Fragewörter üben

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Nico muss viele Angaben zu seiner Person machen. Er muss sagen, .........er wohnt.
A
woher
B
wo
C
wie
D
wie viel

Slide 15 - Quizvraag

Die Bankangestellten fragen, .........seine Adresse lautet.
A
woher
B
wo
C
wie
D
wie viel

Slide 16 - Quizvraag

Sie fragen vielleicht, .......... er früher gewohnt hat.
A
woher
B
wo
C
wie
D
wie viel

Slide 17 - Quizvraag

Nico muss sagen, ........er kommt.
A
woher
B
wo
C
wie
D
wie viel

Slide 18 - Quizvraag

Sie fragen vielleicht, ........ Geld er verdient.
A
woher
B
wo
C
wie
D
wie viel

Slide 19 - Quizvraag

Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
was
wat
wie viel
hoeveel
wie
hoe
wohin
waarheen
wann
wanneer
weshalb
waarom
warum
waarom
wovon
waarvan
wer
wie
wodurch
waardoor
woher
waarvandaan
welche
welke
wieso
hoezo
wofür
waarvoor

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Was ist richtig?
A
Yara hat frei.
B
Yara hat viele Kunden in ihrem Laden.
C
Yara sitzt am Computer und kümmert sich um ihre Rechnungen.

Slide 22 - Quizvraag

Was ist richtig?
A
Yara hat Tarek Geld geliehen. Er möchte es zurückzahlen.
B
Tarek hat eine Rechnung vergessen.
C
Yara hat die Miete vergessen.

Slide 23 - Quizvraag

Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
4. Deutsche Satzbau üben

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Setz die Sätze in der richtigen Reihenfolge.
                 1.Zuerst Karte man seine Geldautomaten in den steckt.


                 2. Dann Pinn man seine ein gibt.    

                        
                 3. Dannach grün man auf die drückt 'Taste' mit der Aufschrift
                     'Bestätigung'.    

Slide 26 - Tekstslide

Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
Onderwerp
Persoonsvorm
Aanhangsel
 1
           2
         3

Slide 27 - Tekstslide

Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
4. Was sind Nomen?

Slide 28 - Tekstslide

Wat is goed geschreven?
A
hans, Petra, Boek, paarden
B
Hans, Petra, boek, paarden
C
Hans, petra, boek, paarden
D
Hans, Petra, Boek, paarden

Slide 29 - Quizvraag

Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
  • mensen; man, Inge
  • dieren; paard, hond
  • dingen; hout, huis
  • plaatsen; Berlin, Den Haag
  • gevoelens; boos, verliefd
  • tijden; dag, uur
  • gebeurtenissen; botsing,sollicitatie 
  • eigenschappen; sociaal, vriendelijk
  • fanatsie; elf, luilekkerland

Slide 30 - Tekstslide

Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
  • mensen; man, Inge
  • dieren; paard, hond
  • dingen; hout, huis
  • plaatsen; Berlin, Den Haag
  • gevoelens; boos, verliefd
  • tijden; dag, uur
  • gebeurtenissen; botsing,sollicitatie 
  • eigenschappen; sociaal, vriendelijk
  • fanatsie; elf, luilekkerland
lidwoorden ervoor: 
der, die, das, ein
in het Duits
altijd met HOOFDLETTER

Slide 31 - Tekstslide

Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
Deze les leerde je:
  • emoties in het Duits uitdrukken; 
  • vraagwoorden toepassen;
  • zinnen in de juiste volgorde zetten;
  • dat alle zelfstandig naamwoorden in het Duits met een hoofdletter worden geschreven.

Slide 32 - Tekstslide