1V - Grammatica woordsoorten - H6

Welkom!
Pak je leesboek.

Verder vandaag: afronden H5 Grammatica woordsoorten, start H6.
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom!
Pak je leesboek.

Verder vandaag: afronden H5 Grammatica woordsoorten, start H6.

Slide 1 - Tekstslide

Theorie H5
Aanw.vnw, vr.vnw en onbep.vnw

Slide 2 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord
Een aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw) wijst iets aan. Voorbeeld:
Die rode mountainbike zou ik eerder kopen dan zo’n groene.

Aanwijzende voornaamwoorden: 
deze, die, dit, dat, zulk(e), zo’n, dergelijk(e), zelf, dezelfde, hetzelfde

Slide 3 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord
Een vragend voornaamwoord (vr.vnw) staat meestal aan het begin van een vraag of aan het begin van een zin die gemaakt is van een vraag:
– Naar welke film ben je gisteren geweest?
– Monica vroeg met wie ik gisteren naar de film ben geweest.

Vragende voornaamwoorden: 
wie, wat, welk(e), wat voor (een)

Slide 4 - Tekstslide

Onbepaald voornaamwoord
Een onbepaald voornaamwoord (onbep.vnw) duidt een persoon of een zaak aan, maar zegt niet precies wie of wat bedoeld wordt. Voorbeeld:
– Er was vanmiddag iemand aan de telefoon die jou iets wilde vragen.

Onbepaalde voornaamwoorden:
 iemand, niemand, iedereen, men, menigeen, het, (zo)iets, niets, alles, elk(e), ieder(e), menig(e), wat, ene, (een) zekere, een of ander(e)

Slide 5 - Tekstslide

3 Lastige gevallen bij een onbepaald voornaamwoord
  •  Het woord je is onbepaald voornaamwoord als het men betekent:
 – Zulke goedkope schaatsen kun je (kan men) maar beter niet kopen.

  • Het woordje wat is onbepaald voornaamwoord als het iets betekent:
 – Heb je nog wat (iets) gekocht bij de Primark?

  • Het woordje het is een onbepaald voornaamwoord als het niet naar iets verwijst, maar tijd, weersomstandigheden of sfeer aangeeft:
 – Het is vier uur en buiten is het guur, maar binnen is het heel gezellig. 

Slide 6 - Tekstslide

Bespreken huiswerk
Opdracht 1 van H5 Grammatica Woordsoorten

Pak je huiswerk erbij!

Slide 7 - Tekstslide

Noteer aanw.vnw, vr.vnw, onbep.vnw
  • Wie zou er nog iets geven voor zulke oude barbiepoppen?
  • Wie – vr.vnw, iets – onbep.vnw, zulke – aanw.vnw 
  • Men vraagt zich af of die paddenstoelen wel gezond zijn, maar menigeen eet ze ondanks de twijfel toch.
  • Men – onbep.vnw, die – aanw.vnw, menigeen – onbep.vnw
  • Ik moet iemand om hulp vragen, want dit klusje kan ik zelf niet aan.
  • iemand – onbep.vnw, dit – aanw.vnw, zelf – aanw.vnw

Slide 8 - Tekstslide

Noteer aanw.vnw, vr.vnw, onbep.vnw
  • Mevrouw, heeft u misschien wat over voor de Nierstichting?
  • wat – onbep.vnw
  • Weten jullie voor welke artiest iedereen hier in de rij staat? 
  • welke – vr.vnw, iedereen – onbep.vnw
  • Jos probeerde alles om ook zo'n leuke vriendin te krijgen, maar niets werkte. 
  • alles – onbep.vnw, zo’n – aanw.vnw, niets – onbep.vnw

Slide 9 - Tekstslide

Vragen over deze stof? 

Slide 10 - Tekstslide

H6 Grammatica woordsoorten:
Bijwoorden en voorzetsels 

Slide 11 - Tekstslide

Voorzetsels

Slide 12 - Tekstslide

Voorzetsels
  • Voorzetsels staan meestal voor een lidwoord of een voornaamwoord met een zelfstandig naamwoord. (achter die kast, naast mij, onder de boeken). Ze kunnen ook achter een zelfstandig naamwoord staan, meestal geeft het dan een richting aan. (Ik viel de sloot in, hij liep de weg op. ) 

  • Let op! Delen van scheidbare werkwoorden zijn geen vz. 
  • Bv. opbellen. Hij belt mij op. op = geen vz

Slide 13 - Tekstslide

Eigenschappen vz


  • Ze geven een plaats, tijd of reden aan.

  • Trucje!
  • ... de kast (achter, op, voor)
  • ... het feest (tijdens, na, gedurende)



Slide 14 - Tekstslide

het bijwoord

Slide 15 - Tekstslide

het geeft extra info...

-over een werkwoord

-een ander bijwoord

-over een bijvoeg. nw

-de plaats

-de tijd

Slide 16 - Tekstslide

  • Hij loopt hard.
  • Het bijwoord is hard -> het zegt iets over het werkwoord lopen.
  • (Hoe loopt hij?)

Slide 17 - Tekstslide


  • Hij loopt heel hard.
  • het bijwoord is heel -> het zegt iets over het andere bijwoord hard.
  • (Hoe hard loopt  hij?)

Slide 18 - Tekstslide

  • Het is een ontzettend mooi huis!
  • Het bijwoord is ontzettend -> het zegt iets over
  • het bijv nw mooi

Slide 19 - Tekstslide

  • 's Morgens ga ik altijd naar de wc.
  • bijwoord is 's morgens -> het zegt iets over de tijd
  • (wanneer)

Slide 20 - Tekstslide

  • Hier heb ik het gevonden!
  • Het bijwoord is hier -> het zegt iets over de plaats.
  • (waar?)

Slide 21 - Tekstslide

Aan de slag
Maak opdracht 1, 2 en 4 van H6 Grammatica woordsoorten (voorzetsel en bijwoord).
timer
5:00

Slide 22 - Tekstslide