H8 Het weer

    Welkom bij natuurkunde
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

    Welkom bij natuurkunde

Slide 1 - Tekstslide

Welkom bij natuurkunde
  • Kennis making
  • Wie ben ik ? T. Morsink
  • Wat is natuurkunde ?
  • Methode waarmee we gaan werken :
  •  Newton :  Leerboek en werkboek
  • Wie heeft nog geen boeken?
  • Regels in dit lokaal 
  • Eerste hoofdstuk H 8 Het weer 
  • PTA H8 op 12 oktober 2023
  • Vragen?

Slide 2 - Tekstslide

H8 Het weer
  • 8.1 Starten
  • 8.2 Temperatuur
  • 8.3 Wolken en neerslag
  • 8.4 Wind
  • 8.5 Extreem weer 
  • PTA H8 op 12 oktober 2023

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen 8.1 - 8.2
Aan het eind van deze paragraaf kan ik:
  

  • beschrijven wat temperatuur is;
  • uitleggen hoe je temperatuur kunt meten;
  • beschrijven welke soorten thermometers er zijn.

Slide 4 - Tekstslide

Waar denk je aan
bij temperatuur?

Slide 5 - Woordweb

De temperatuur meten

Je gevoel voor warm en koud is niet erg betrouwbaar. 
  • Lauw water voelt warm aan als je koude vingers hebt
  • Hoe harder het waait, des te kouder het aanvoelt


Met een thermometer kun je betrouwbaar de temperatuur van de lucht om je heen meten. Noem verschillende soorten thermometers?
  • Vloeistof thermometers
  • Bimetaal thermometers
  • Digitale thermometers

Slide 6 - Tekstslide

Als de zon hoger in de lucht staat, dan is de warmtestraling van de zon per vierkante meter groter. 

Ook de hoeveelheid zon per dag bepaalt de temperatuur

Slide 7 - Tekstslide

                        De Weerhut:

           Wie weet wat een weerhut is?


  • Kastje waar de lucht doorheen kan stromen maar waar zon en neerslag geen invloed op de temperatuur hebben

  • Staat op 1,5 meter boven de grond

Zo kan de luchttemperatuur betrouwbaar gemeten worden.
Figuur 1: Een weerkundige leest de temperatuur af.

Slide 8 - Tekstslide


Slide 9 - Tekstslide

Daniel Fahrenheit
Natuurkundige
1686 - 1736

Vooral gebruikt in V.S.

Temperatuur menselijk lichaam (96 F) en smeltpunt water/zout (0 F)

Slide 10 - Tekstslide

Lord Kelvin
Natuurkundige
1842 - 1907

Absolute nulpunt (-273 C) als ijkpunt (0 Kelvin)

Slide 11 - Tekstslide

De vloeistofthermometer ijken
Eigenschap van water
  • Smeltpunt
  • Kookpunt

Lineair verband 

Slide 12 - Tekstslide

bimetaal thermometer
  • Een bimetaal bestaat uit twee trips van verschillende metalen die stevig met elkaar zijn verbonden.
  • Als de temperatuur stijgt, zet de ene strip sterker uit dan de andere. Hierdoor trekt het bimetaal krom.
  • Bij verwarmen zet Messing zet meer uit dan staal => buitenbocht

Slide 13 - Tekstslide

Samenvatting
  • Hoe kan de temperatuur worden gemeten en 
  • Waar is de temperatuur afhankelijk van?
  • Wat is een weerhut?
  • Wat is het absolute nulpunt in Kelvin en in °C?
  • Hoe ijk je een vloeistofthermometer? 

Volgende les: Practicum Temperatuur meten lucht en invalshoek

Slide 14 - Tekstslide

Aan de slag
Maak de opgaven van 8.1 en 8.2 in learnbeat
(proefjes sla je over, volgende les)

Slide 15 - Tekstslide

Leuke Weetjes
Hoogste temperatuur ooit gemeten op aarde?
  • 56,7°C Death valley (VS)
Laagste temperatuur ooit gemeten op aarde?
  • -89,2°C Antarctica
Grootste sneeuwvlok ooit gemeten op aarde?
  • 38 cm Montana (VS)

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Absolute nulpunt & kelvin
Absolute nulpunt:
  • Alle moleculen staan dan stil
  • -273 °C   óf   0 Kelvin


Slide 18 - Tekstslide

Bij hoeveel graden Kelvin bewegen stoffen niet meer? En wat is dus het absolute nulpunt in Kelvin?
A
100 Kelvin
B
1000 Kelvin
C
273 Kelvin
D
0 Kelvin

Slide 19 - Quizvraag

Kamertemperatuur in Kelvin is
A
273 K
B
- 253 K
C
293 K
D
20 K

Slide 20 - Quizvraag

gevoelstemperatuur?
Hoe komt dat?
  • Hoe groter de windsnelheid, hoe meer warmte je lichaam kwijt raakt

Hoe werkt het bij warm weer?
  • Als de lucht vochtig is, voelt de warmte eerder drukkend aan, dan wanneer de lucht droog is

Slide 21 - Tekstslide

Samenvatting H2.3
De drie onderdelen van een vloeistofthermometer?
  • Reservoir, Stijgbuis, Schaalverdeling

Hoe werkt een bimetaal?
  • 2 verschillende metalen zetten verschillend uit
  • Als je verwarmt, het metaal dat het meeste uitzet neemt de buitenbocht

Omreken van graden Celsius naar Kelvin en omgekeerd

  • Van graden Celsius => Kelvin => +273
  • Van Kelvin => graden Celsius => -273

Slide 22 - Tekstslide

Aan de slag
Kader:
Lees H2.3 temperatuur goed door (p.94)
maak opg. H2.3 (p. 98)

GT:
Lees H2.3 temperatuur goed door (p.94)
maak opg. H2.3 (p. 98)

Controleer opgaven H2.1 + H2.2 (Nakijkboek)

Slide 23 - Tekstslide

H2 Het weer
  • 2.1 Het deeltjesmodel
  • 2.2 Luchtdruk
  • 2.3 Temperatuur
  • 2.4 Wolken en onweer 
  • PTA H2 op 29 sept

Slide 24 - Tekstslide

H2.4 Wolken en Onweer
  • Je kunt uitleggen wat het dauwpunt is en je kunt dit aflezen uit een grafiek

  • Je kunt stap voor stap beschrijven op welke manier stapelwolken ontstaan.

  • Je kunt het verschil beschrijven tussen mooiweerwolken en buienwolken.

  • Je kunt beschrijven op welke manier de bliksem en de donder ontstaan.

  • Je kunt berekenen hoe groot de luchtvochtigheid is (in procenten)

Slide 25 - Tekstslide

Het dauwpunt
* De temperatuur waarbij waterdamp uit de           lucht gaat condenseren. 

* Maximaal hoeveelheid waterdamp

* Hoe hoger de temp => hoe meer/minder               waterdamp lucht bevat

* Dauwpunt afhankelijk van 2 factoren:
  • Luchttemperatuur
  • Hoeveelheid waterdamp in de lucht (g/m3)

Slide 26 - Tekstslide

Opdracht
Midden op de dag bevat de lucht 15 g waterdamp per m3 bij een temperatuur van 30 °C.
* Hoe laag moet de temperatuur 's nachts worden, voordat het begint te dauwen?
  • Dauwpunt 15 g/m3 = 17 °C
  • Bij een temperatuur van 17 °C zal het dus gaan dauwen. 
 

Slide 27 - Tekstslide

Stapelwolken
  • Lucht die warm wordt, zet uit. 
  • De warme lucht bellen bewegen omhoog. 
  • De T daalt => dauwpunt wordt bereikt => Condensatieniveau
  • Waterdamp in de luchtbel gaat condenseren: Gas => vloeistof
  • Stapelwolk is meestal vlak aan onderkant en ligt op de hoogte van Condensatieniveau 

Slide 28 - Tekstslide

Onstaan van mooiweerwolken

  • Temperatuur opstijgende luchtbellen niet veel hoger dan de omringende lucht. 

  • Zo’n luchtbel stijgt dan langzaam en bereikt geen grote hoogte. 

  • Hier stroomt de lucht rustig.
Ontstaan buienwolken

  • Temperatuur opstijgende lucht veel warmer is dan de omringende lucht.
  • Luchtbellen bereiken een grote hoogte 
  • Je krijgt dan grote wolken met een donkere onderkant. 
  • Boven in de wolken vormen zich ijskristallen. Deze groeien tot ze te zwaar zijn. 
  • Ze vallen dan uit de wolk naar beneden.

Slide 29 - Tekstslide

Wat weet je al over Onweer?






https://youtu.be/ORm6-OZI6Jo

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Video

Bliksem en donder
  • Bellen met warme, vochtige lucht stijgen snel op
  • IJskristallen en waterdruppels botsen en bewegen langs elkaar =>
  • => wolk wordt elektrisch geladen!
  • Er onstaat een hoog spanningsverschil tussen onderkant wolk en aarde.       Spanningsverschil kan oplopen tot honderden miljoenen volt
  • Hierdoor enorme vonk, de bliksemstraal, bij de ontlading. 
  • Door grote stroomsterkte/ontlading hele hoge temperatuur, tot wel 30 000 °C. Door deze hitte warmt de lucht supersnel op en dat knalt (geluidsgolf): donderslag

Waarom zie je pas eerst de bliksemstraal en hoor je later de donder?

Slide 32 - Tekstslide

Samenvatting 2.4
Dauwpunt:
  • Temperatuur waarbij waterdamp in lucht gaat condenseren
  • afh van: Temperatuur en hoeveelheid waterdamp in lucht
Ontstaan stapelwolken:
  • Lucht warmt op => zet uit en stijgt omhoog => temp daalt => waterdamp condenseert => condensatieniveau
Onweer:
  • warme lucht stijgt snel op => IJskristallen en waterdruppels botsen => elektrisch geladen => bliksemstraal => lucht zet uit door hoge temp => Donderslag
  • Elke 3 seconden is 1 km ver van het onweer

Slide 33 - Tekstslide

Aan de slag
Kader:
Lees H2.4 Wolken en onweer goed door (p.105)
maak opg. H2.4 (p. 110)
GT:
Lees H2.4 Wolken en onweer goed door (p.104)
maak opg. H2.3 (p. 108)

Behandelen H2.2 Opg  4 en 10/8

Slide 34 - Tekstslide

H2.2 opg 4 (p. 87)

Vaardigheid: werken met grootheden en eenheden

Binas tabel 2 omrekenregels
1 bar = 1,0*105 Pa
1 hPa = 100 Pa

maak op kladbladje een omrekentabel:
  •                 100 000
  •                     100             1              0,1
  •                  1:100 =   0,01             
 a) 970 mbar = .......... Pa
  • 970 mbar = 970 x 100 = 97 000 Pa
b) 1010 mbar = .......... Pa 
  • 1010 mbar = 1010 x 100 = 101 000 Pa
c) 102 000 Pa = .......... mbar
  • 102 000 Pa = 102000 x 0,01 = 1020 mbar
d) 97 500 Pa = .......... mbar
  • 97 500 Pa = 97 500 x 0,01 = 9750 mbar
e) 980 mbar = .......... kPa
  • 980 mbar = 980 x 0,1 = 98 kPa
  • 980 mbar = 98000 Pa = 98 kPa
f) 102,2 kPa = .......... mbar
  • 102,2 kPa = 102 200 Pa = 1022 mbar
1 bar =                   Pa
1 mbar =             Pa  =       hPa =         kPa 
1 Pa =                              mbar  

Slide 35 - Tekstslide

H2.2 opg 10 (K) en 8 (GT) (p. 90)
Werken als een ballonpiloot
Gegevens: 
Drukverschil van 10 mbar komt overeen met een hoogteverschil van 80 m 
=> Dus elke 10 mbar = 80 m omhoog
a) bereken hoe graao thet drukverschil elke keer is.
  • tip: Drukverschil tijd 0 - drukverschil tijd X
b) bereken hoe groot de hoogte elke keer is
  • tip: 10 mbar = 80 m ; 1 mbar = 8 m
c) Stel de luchtdruk aan de grond daalt na het opstijgen van de ballon. Wat betekend dat voor de hoogten die je bij "a" hebt berekend?
tijd (min)
Druk (mbar)
Druk-verschil (mbar)
Hoogte (m)
0
1015
1015 - 1015 = 0
0 x 80 = 0
1
988
1015 - 988 = 27
27 x 8 = 216
2
976
3
970
4
956
5
962

Slide 36 - Tekstslide

Aan de slag
Kader:
Lees H2.4 Wolken en onweer goed door (p.105)
maak opg. H2.4 (p. 110)
GT:
Lees H2.4 Wolken en onweer goed door (p.104)
maak opg. H2.3 (p. 108)

Nakijken opgaven H2.1-2.3

Slide 37 - Tekstslide

Vandaag
Uitleg Luchtvochtigheid

Practicum: Bepalen van de relieve luchtvochtigheid

Slide 38 - Tekstslide

Dauwpunt en luchtvochtigheid
Warme lucht kan meer waterdamp bevatten dan koude lucht.

Als de lucht afkoelt ontstaat er een relatieve luchtvochtigheid van 100 %                           Dauwpunt

Dan zal de waterdamp condenseren en ontstaat er dauw

 

Slide 39 - Tekstslide

Luchtvochtigheid
* Geeft het percentage (%) waterdamp in de lucht weer
* Meet je met een hygrometer (%) 
* Als luchtvochtigheid laag is => kun je makkelijker je "vocht" kwijt
* Stel de luchtvochtigheid is 50% => de lucht bevat helft van de                                                 maximale hoeveelheid waterdamp
* Luchtvochtigheid = hh waterdamp : maximale hh waterdamp
* Stel; de hygrometer geeft aan dat de luchtvochtigheid 55% is en dat het 25 °C warm is, de maximale luchtvochtigheid is dan 15 g/m3? Hoeveel waterdamp bevat de lucht?
  • Luchtvochtigheid = hh waterdamp : maximale waterdamp
  • hh waterdamp = Luchtvochtigheid x maximale waterdamp 
  • hh waterdamp = 0,55 x 15 = 8,25 g/m3

Slide 40 - Tekstslide

Practicum: Relatieve luchtvochtigheid
* Lees eerst het hele practicum door en maak de startopdrachten


* Waaraan kun je merken dat de luchtvochtigheid op bepaalde dagen hoog is? 
  Noem minimaal 1 kenmerk waaraan je dat kunt merken.
  • Je raakt je zweet minder goed kwijt, huid voelt klam aan
* Hoe noem je het punt waarop er waterdruppels (condens) in de lucht ontstaan?
  • Dauwpunt
* Wat is het percentage vocht in de lucht als het dauwpunt bereikt is?
  • 100%
 







Slide 41 - Tekstslide

Onderzoeksvraag:  
Wat is de temperatuur van het dauwpunt?








Relatieve luchtvochtigheid = hh gram vocht aanwezig : max hh gram vocht x 100%
  •                                        hh gram bij dauwpunt : max hh gram lucht (zie tabel) x 100%
Temperatuur
Max. aantal g/m3
Lucht
Water in bekerglas

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Video

Slide 44 - Tekstslide

3GT.Nsk12
  • Jas in de kluis

  • Mobiel in de bak

  • Spullen op tafel 

  • Tas op de grond


Slide 45 - Tekstslide

3GT.Nsk13
  • Jas in de kluis

  • Mobiel in de bak

  • Spullen op tafel 

  • Tas op de grond


Slide 46 - Tekstslide