Link+ A2-B1 laag-tot middenopgeleiden taak 4
Link+ A2-B1 laag-tot middenopgeleiden
Taak 4
mijn stad heeft een gezellig centrum
-woordenschat
-luisteropdrachten
-grammatica
-spreekopdrachten
-schrijfopdrachten
-leesopdracht
-huiswerk
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISKBeroepsopleiding
In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.
Lesduur is: 180 minOnderdelen in deze les
Link+ A2-B1 laag-tot middenopgeleiden
Taak 4
mijn stad heeft een gezellig centrum
-woordenschat
-luisteropdrachten
-grammatica
-spreekopdrachten
-schrijfopdrachten
-leesopdracht
-huiswerk
Slide 1 - Tekstslide
Kijk naar de foto's
Hoe kun je het verschil zien of een stad jong of oud is?
Hoeveel inwoners heeft Amsterdam volgens jou?
Slide 2 - Tekstslide
Woordenschat taak 4
aantrekkelijk : Marie is een aantrekkelijke vrouwhet buitenland : ik ga op vakantie naar het buitenland
het gezondheidscentrum : ik ga naar het gezondheidscentrum want ik heb vandaag een afspraak met de huisarts.
de haven : het schip liep de haven binnen
huidig (van nu) : ik ken zijn huidige adres niet
de inwoner : Amsterdam heeft 918.117 inwoners
kaal (zonder hoofdhaar/onbedekt) Deze man is kaal/deze buurt is kaal
het nadeel (iets met negatief effect):wat zijn de nadelen van het gebruik van het mobieltje?
Start natuur, de
nature, the
Start noorden, het
north, the
Start ontstaan
to originate
Start oosten, het
east, the
Start opgroeien
to grow up
Start plant, de
plant, the
Start polder, de
polder, the
Start provincie, de
province, the
Start rivier, de
river, the
Start stijgen
to rise
Start toerist, de
tourist, the
Start volwassen
adult
Start voordeel, het
advantage, the
Start voorziening, de
facility, the
Start zuiden, het
south, the
Slide 3 - Tekstslide
de natuur : de dieren moeten in de vrije natuur leven
het noorden :Veendam ligt in het noorden van het land
ontstaan (tot stand komen) =de brandweer weet nog niet hoe de brand is ontstaan
het oosten : Zwolle ligt in het oosten van het land
opgroeien (zijn jeugd doorbrengen) : ik ben in Almere opgegroeid
de plant : ik heb veel planten thuis
de polder (drooggelegd land)
de provincie : Nederland heeft 12 provincies
Start rivier, de
river, the
Start stijgen
to rise
Slide 4 - Tekstslide
de rivier :De Amstel is een rivier in het zuiden van Noord-Holland.
stijgen : het water van de rivier stijgt
de toerist : Veel toeristen bezoeken het Van Gogh museum
volwassen : hij heeft twee volwassen kinderen
het voordeel (pluspunt) : wat zijn de voordelen van internet?
de voorziening(regeling):sociale /sanitaire voorzieningen
het zuiden : een balkon op het zuiden
Slide 5 - Tekstslide
Luister nu naar de teksten en kies het juiste antwoord!
Luister nog een keer naar de teksten!
Laten we de moeilijke zinnen van de teksten bespreken!
We gaan verder met de spreek- en schrijf opdrachten 2 &3 bl.21
Ben je klaar? We gaan nu verder met grammatica!
Slide 6 - Tekstslide
Grammatica : Presens
koken werken
ik kook ik werk
jij/je kookt kook je? jij/je werkt werk je?
u kookt u werkt
hij/zij/ze/het kookt hij/zij/ze/ het werkt
wij/we koken wij/we werken (vliegen)
jullie koken jullie werken (begrijpen)
zij/ze koken zij/ze werken (bezoeken)
(spreken, wonen,vragen ) (denken, drinken,zingen)
Slide 7 - Tekstslide
Grammatica : Presens z ---> s
liggen reizen lezen
ik lig ik reis lees
jij/je ligt lig je? jij/je reist reis je ? leest
u ligt u reist leest
hij/zij/ze/het ligt hij/zij/ze/ het reist leest
wij/we liggen wij/we reizen lezen
jullie liggen jullie reizen lezen
zij/ze liggen zij/ze reizen lezen
(zeggen, pakken,bakken ) (wijzen, kiezen)(vrezen)
Slide 8 - Tekstslide
Grammatica : Presens v ---> f
proeven geven gaan
ik proef ik geef ga
jij/je proeft proef je? jij/je geeft ga je? gaat
u proeft u geeft gaat
hij/zij/ze/het proeven hij/zij/ze/ het geeft gaat
wij/we proeven wij/we geven gaan
jullie proeven jullie geven gaan
zij/ze proeven zij/ze geven gaan
(hoeven, schrijven,verven ) (leven,geloven). (staan)
Slide 9 - Tekstslide
Grammatica : Presens
heten wachten
ik heet ik wacht
jij/je heet heet je? jij/je wacht wacht je?
u heet u wacht
hij/zij/ze/het heet hij/zij/ze/ het wacht
wij/we heten wij/we wachten
jullie heten jullie wachten
zij/ze heten zij/ze wachten
(praten, haten,zweten ) (kosten,hoesten).
Slide 10 - Tekstslide
Grammatica : Presens
doen zien
ik doe ik zie
jij/je doet doe je? jij/je ziet zie je?
u doet u ziet
hij/zij/ze/het doet hij/zij/ze/ het ziet
wij/we doen wij/we zien
jullie doen jullie zien
zij/ze doen zij/ze zien
Slide 11 - Tekstslide
Maak nu de grammaticaopdracht!
Ben je klaar?
We gaan verder met de volgende opdrachten : 5 ,6 ,7 ,8 en 9 bl.22 t/m 24
Huiswerk : maak de online opdrachten taak 4 (1t/m6) & de grammaticaopdrachten 2.1 &2.2
