Week 12 3VWO Duits

Programm
Neue Situation
Probeklausur
Aufgaben Verbessern ab Seite 139

Donnerstag den 26. März Klausur
VWO-> Schritt 5-8


1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Programm
Neue Situation
Probeklausur
Aufgaben Verbessern ab Seite 139

Donnerstag den 26. März Klausur
VWO-> Schritt 5-8


Slide 1 - Tekstslide

Neue Situation
  • Zuhause arbeiten, statt in der Schule
  • Prüfung 26. März -> digital
  • Aufgaben einreichen -> Email
  • Fragen hier in LessonUp oder Mail
  • Nach dem Einreichen der Aufgaben-> Lösung

Slide 2 - Tekstslide

Probeklausur

Bearbeite alle Aufgaben zum Probeklausur
Aufgaben findest du im Inbox
Audiodatei steht hier 
Fertig-> Einreichen-> Korrigieren-> Weiter üben

Oefen met de module Verbessern vanaf blz. 142de onderdelen Grammatik

Slide 3 - Tekstslide

Verbessern ab Seite 142
Als je de oefentoets hebt gedaan werk je aan de opdrachten in de module Verbessern vanaf Aufgabe 7 tot en met Aufgabe 12.

  • Deze opdrachten op de foto zetten
  • In een Wordbestand plakken
  • Mailen naar mij volgens het voorbeeld

Slide 4 - Tekstslide

Grammatik 
Ab hier findest du die Erklärung der Grammatikthemen

Slide 5 - Tekstslide

Schrijf alles op wat jij weet over voorzetsels in het Duits

Slide 6 - Open vraag

der- en ein-Gruppe
in de 3e en 4e naamval

Slide 7 - Tekstslide

Doel
Weten hoe je met behulp van je schema de woorden uit de verschillende groepen (der/ein) goed gebruikt na bepaalde voorzetsels. 

Slide 8 - Tekstslide

Welke woorden horen bij de Der-Gruppe?

Slide 9 - Woordweb

Welke woorden horen bij de Ein-Gruppe?

Slide 10 - Woordweb

der - groep

der, die,das = de, het
dies- = deze, die, dit, dat
jed- = iedere, elke
welch- = welke
alle = alle

Slide 11 - Tekstslide

ein - groep (1)
ein- = een
kein- = geen
mein- = mijn
dein- = jouw
sein- = zijn

Slide 12 - Tekstslide

ein - groep (2)
ihr- = haar
unser- = ons, onze
euer- = jullie
ihr- = hun
Ihr- = uw

Slide 13 - Tekstslide

Wat gebeurt hier?
Ich bin beim Arzt (m)
Ich muss zum Arzt (m)
Die habe ich vom Arzt (m)

Ich muss noch zur Post (v)

Slide 14 - Tekstslide

samenvoegen
  • bei + dem = beim
  • von + dem = vom
  • zu + dem = zum
  • zu + der = zur

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Voorzetsels 3e naamval
Je leerde dat na deze voorzetsels de woorden uit de der-groep en de ein-groep veranderen

Slide 17 - Tekstslide

aus
bei
mit
nach
seit
von
zu
uit
bij
met
na / naar
sinds
van
naar (personen)

Slide 18 - Tekstslide

Voorzetsels 4e naamval
Er zijn ook voorzetsels die bij mannelijke woorden de woorden uit de der-groep en de ein-groep veranderen

Slide 19 - Tekstslide

bis
durch
für
gegen
ohne
um
tot
door
voor
tegen
zonder
om

Slide 20 - Tekstslide

Stappenplan -> Gebruik schema
  1. Bepaal of het voorzetsels +3 of +4 is
  2. Bepaal het geslacht van het zelfst. nw. (m,v,o,mv)
  3. Bepaal of het om een woord uit de der- of ein- Gruppe gaat.
  4. Vul de juiste uitgang in.

Alles dreht sich nur um dein___ Freund.
Mit welch___ Mitarbeiterin hast du gesprochen?

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Stappenplan -> Gebruik schema
  1. Bepaal of het voorzetsels +3 of +4 is
  2. Bepaal het geslacht van het zelfst. nw. (m,v,o,mv)
  3. Bepaal of het om een woord uit de der- of ein- Gruppe gaat.
  4. Vul de juiste uitgang in.

Gebruik deze stappen om de volgende zinnen te maken.

Slide 23 - Tekstslide

Alles dreht sich nur um dein___ Freund.
  • 1. voorzetsel "um" = 4e naamval
  • 2. zelfstandig nw "Freund" = m
  • 3. ein-Gruppe
  • 4. deinen

Slide 24 - Tekstslide

Mit welch___ Mitarbeiterin hast du gesprochen?
  • 1. voorzetsel "mit" = 3e naamval
  • 2. zelfstandig nw "Mitarbeiterin" = v
  • 3. der-Gruppe
  • 4. welcher

Slide 25 - Tekstslide

Ich habe dich mit (de) Hund (m) gesehen.
A
dem
B
der
C
den
D
die

Slide 26 - Quizvraag

Das Buch ist für (de) Mann.
A
der
B
den
C
das
D
dem

Slide 27 - Quizvraag

Zu (het) Haus gehört ein großer Garten.
A
dem
B
der
C
den
D
die

Slide 28 - Quizvraag

Er hat was gegen (haar) Vorschlag (m).
A
ihr
B
ihre
C
ihres
D
ihren

Slide 29 - Quizvraag

Er bekam ein Kompliment von (zijn) Lehrerin.
A
sein
B
seiner
C
seinem
D
seine

Slide 30 - Quizvraag

Du musst um (het) Gebaüde (o) laufen.
A
das
B
dem
C
den
D
die

Slide 31 - Quizvraag

Simon und Leila gehen nach (de) Großeltern ins Haus.
A
dem
B
der
C
den
D
die

Slide 32 - Quizvraag

Wir haben gegen (jouw) Mannschaft (v) verloren.
A
dein
B
deine
C
deiner
D
deinem

Slide 33 - Quizvraag

Maken en inleveren
Oefentoets (staat in de mail)
Verbessern 7 t/m 12 vanaf blz. 142

Slide 34 - Tekstslide

Schrijf hier je vragen. Je mag ook altijd je vragen mailen naar r.vanderburg@gentiaancollege.nl

Slide 35 - Open vraag