HAVO 4: zoutoplossingen

Zoutoplossingen
oefening scheikunde
HAVO 4
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Zoutoplossingen
oefening scheikunde
HAVO 4

Slide 1 - Tekstslide

Tijdens het oplossen van een vast zout komen alle ionen los van elkaar in het water terecht.
In formuletaal wordt het dan:
NaCl (s) → Na⁺ (aq) + Cl⁻(aq)

Slide 2 - Tekstslide

Wat is de juiste oplosvergelijking van natriumcarbonaat?
A
Na₂CO₃ → 2 Na + CO₃
B
Na₂CO₃ → Na₂⁺ + CO₃²⁻
C
Na₂CO₃ → 2 Na⁺ + CO₃²⁻
D
NaCO₃ → Na⁺ + CO₃²⁻

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de juiste oplosvergelijking van aluminiumchloride?
A
2 AlCl₃ → 2 Al + 3 Cl₂
B
AlCl₃ → Al³⁺ + 3 Cl⁻
C
AlCl₃ → Al + 3 Cl
D
AlCl₃ → Al³⁺ + Cl₃⁻

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de juiste oplosvergelijking van ammoniumchloride?
A
NH₄Cl →NH₄⁺ + Cl⁻
B
NH₄Cl → 4 NH⁺ + Cl⁻
C
NH₄Cl →NH₄ + Cl
D
NH₄Cl → NH⁴⁺ + 4 Cl⁻

Slide 5 - Quizvraag

Bij het oplossen komen ionen in het water terecht.
Hoeveel? Net zo veel als er in het vaste zout aanwezig zijn.
We spreken dan over de molverhouding.
Wanneer calciumchloride oplost komen dus twee keer zoveel Cl⁻ in het water terecht:
CaCl₂ (s) → Ca²⁺ (aq) + 2 Cl⁻(aq)

Slide 6 - Tekstslide

Wanneer calciumchloride oplost komen dus twee keer zoveel Cl⁻ in het water terecht:
CaCl₂ (s) → Ca²⁺ (aq) + 2 Cl⁻(aq)

Wanneer 1,0 mol CaCl₂ (s) opgelost wordt bevat de oplossing dus ook 1,0 mol Ca²⁺ (aq) en 2,0 mol Cl⁻(aq).

Slide 7 - Tekstslide

Hoeveel Na⁺-ionen bevat de volgende oplossing?

Men lost 3,0 mol natriumcarbonaat op.
Na₂CO₃ → 2 Na⁺ + CO₃²⁻
A
1,0 mol
B
2,0 mol
C
3,0 mol
D
6,0 mol

Slide 8 - Quizvraag

Hoeveel Ca²⁺-ionen bevat de volgende oplossing?

Men lost 1,8 mol calciumbromide.
CaBr₂ → Ca²⁺ + 2 Br⁻
A
0,6 mol
B
1,2 mol
C
1,8 mol
D
3,6 mol

Slide 9 - Quizvraag

Hoeveel SO₄²⁻-ionen bevat de volgende oplossing?

Men lost 0,5 mol magnesiumsulfaat
MgSO₄ → Mg²⁺ + SO₄²⁻
A
0,5 mol
B
1,0 mol
C
1,5 mol
D
2,0 mol

Slide 10 - Quizvraag

Gehaltes
De hoeveelheid opgeloste stof in water wordt algemeen gehalte genoemd. Er zijn verschillende vormen van gehalte. o.a.:
De concentratie c in gram/liter
De molariteit M in mol/liter


Bij molariteit wordt ook vaak gebruik gemaakt van de volgende notatie: [Ca²⁺(aq)] = 1,2 mol/L
Dat betekent: de molariteit van Ca²⁺ is 1,2 mol/L

Slide 11 - Tekstslide

Molariteit
Voorbeeld:
Wanneer 0,6 mol CaCl₂ (s) opgelost wordt in 0,4 L is de molariteit van calcium- en chloride-ionen:
CaCl₂ (s)                     →      Ca²⁺ (aq) +     2 Cl⁻(aq)
0,6 mol = 1,5 mol/L           1,5 mol/L       3,0 mol/L
0,4 L

Slide 12 - Tekstslide

0,70 mol natriumchloride wordt opgelost in 0,5 L water.
Hoe groot is [Na⁺(aq)]?
Geef je antwoord in vorm van 1,2 mol/L

Slide 13 - Open vraag

0,25 mol calciumhydroxide (Ca(OH)₂) wordt opgelost
in 0,50 L water.
Hoe groot is [OH⁻ (aq)]?

Slide 14 - Open vraag

0,50 mol kaliumfosfaat (K₃PO₄) wordt opgelost
in 1,0 L water.
Hoe groot is [K⁺(aq)]?

Slide 15 - Open vraag

Molariteit en concentratie
Omrekenen van g/L naar mol/L
Hiervoor ga je omrekenen van gram naar mol.
Nodig: molaire massa van de stof

Slide 16 - Tekstslide

Molariteit en concentratie
Omrekenen van g/L naar mol/L
Voorbeeld:
Wat is de [Ca2+(aq)] en [F-(aq)] als men 7,8 g CaF2 in 1 L water oplost?

Slide 17 - Tekstslide

Molariteit en concentratie
Omrekenen van g/L naar mol/L
Voorbeeld:
Wat is de [Ca2+(aq)] en [F-(aq)] als men 7,8 g CaF2 in 1 L water oplost?
CaF₂ (s)                     →      Ca²⁺ (aq) +     2 F⁻(aq)
molaire massa = 78 g/mol
=> 7,8 g / 78 g/mol = 0,10 mol

Slide 18 - Tekstslide

Molariteit en concentratie
Omrekenen van g/L naar mol/L
Voorbeeld:
Wat is de [Ca2+(aq)] en [F-(aq)] als men 7,8 g CaF2 in 1 L water oplost?
CaF₂ (s)                     →      Ca²⁺ (aq) +     2 F⁻(aq)
dus 0,10 mol/L          =>   0,10 mol/L  en 0,20 mol/L

Slide 19 - Tekstslide


3,6 g lithiumhydroxide wordt opgelost in 1,0 L water.
Wat is [OH-(aq)] in de oplossing?

Slide 20 - Open vraag