In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Quiz W&R
Quiz W&R van H 1 t/m H. 7
Leerdoelen vandaag
- Herhaling hoofdstukken (kennis ophalen)
- H. 8 Vaststellen identiteit
- Oefentoets H. 8
Slide 1 - Tekstslide
Wat is de rol van de Raad van State bij de vaststelling van een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB)?
A
De Raad van State geeft een advies over de ontwerp-AMvB.
B
De Raad van State verwerpt de ontwerp-AMvB of neemt deze aan.
C
De Raad van State doet voorstellen voor de inhoudelijke vaststelling van een AMvB.
Slide 2 - Quizvraag
Welk onderwerp wordt doorgaans besproken in het lokaal driehoeksoverleg?
A
de financiële begroting van de lokale eenheid van de politie
B
het beheer over de politie en de sterkteverdeling binnen de regionale eenheid
C
de inzet van de BOA in domein I bij de handhaving van overlastfeiten
Slide 3 - Quizvraag
Wat behoort tot de taken van de gemeenteraad?
A
het vaststellen van een noodverordening
B
de controle op de uitvoering van de bestuurlijke taken door het college
C
het uitvoerend/dagelijks besturen van de gemeente
Slide 4 - Quizvraag
Wie heeft het gezag over de politie en de brandweer bij een ramp of crisis op lokaal niveau?
A
de burgemeester
B
de officier van dienst van de politie
C
de gemeenteraad
Slide 5 - Quizvraag
Wat is het doel van het leefbaarheidscriterium bij de BOA in Domein I?
A
het verhelderen en benadrukken van de gezamenlijke taak als het gaat om de handhaving van de openbare orde
B
het beperken van de taak van de politie met betrekking tot de handhaving van leefbaarheidsfeiten
C
het verhelderen en afbakenen van de taakverdeling met de politie
Slide 6 - Quizvraag
Wie kan/kunnen besluiten om de verdachte te dagvaarden voor de terechtzitting?
A
de rechter-commissaris en de benadeelde van het strafbare feit
B
de rechter-commissaris en de officier van justitie
C
alleen de officier van justitie
Slide 7 - Quizvraag
Wat is de plaats van de brandweer binnen Nederland?
A
De brandweer is een onderdeel van de veiligheidsregio.
B
De brandweer is een gemeentelijke dienst.
C
De brandweer is een zelfstandig overheidsorgaan.
Slide 8 - Quizvraag
Wie staat aan het hoofd van de organisatie van het Openbaar Ministerie?
A
de hoofdofficier van justitie
B
de minister van justitie en veiligheid
C
het College van procureurs-generaal
Slide 9 - Quizvraag
Welke bewering is JUIST als iemand wordt aangemerkt als verdachte?
A
Alle opsporingsbevoegdheden kunnen dan tegen hem worden toegepast, zolang wordt voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
B
De ernst van het strafbare feit waarvan hij wordt verdacht bepaalt dan welke opsporingsbevoegdheden mogen worden toegepast.
C
Hij is dan schuldig aan het strafbare feit waarvan hij wordt verdacht totdat de rechter anders oordeelt.
Slide 10 - Quizvraag
Waarvan is sprake als het vermoeden van schuld aan een strafbaar feit NIET voldoende concreet is?
A
Dan is onvoldoende specifiek gemaakt van welk strafbaar feit iemand wordt verdacht.
B
Dan zijn er GEEN andere mensen die daarin een redelijk vermoeden zien.
C
Dan zijn er te weinig feiten of omstandigheden om iemand als verdachte aan te merken.
Slide 11 - Quizvraag
De verdachte moet volgens het Wetboek van Strafvordering verdacht worden van “een strafbaar feit”. Wat bedoelt de wetgever met “een strafbaar feit”?
A
Het vermoeden van schuld moet enig, min of meer te duiden, strafbaar feit betreffen.
B
Het vermoeden van schuld hoeft NIET gerelateerd te zijn aan een min of meer specifiek strafbaar feit.
C
Het vermoeden van schuld moet gerelateerd zijn aan één specifiek genoemd strafbaar feit.
Slide 12 - Quizvraag
Wie is de belangrijkste figuur uit het Wetboek van Strafvordering?
A
de verdachte
B
de opsporingsambtenaar
C
de officier van justitie
Slide 13 - Quizvraag
Wat is het doel van de cautieplicht en het pressieverbod? Ze zorgen ervoor dat de verdachte van een strafbaar feit:
A
ervan op de hoogte is dat hij zijn verklaring kan intrekken.
B
naar waarheid verklaart of kiest om NIET te verklaren.
C
in vrijheid verklaart.
Slide 14 - Quizvraag
Een BOA houd een verdachte staande wegens een overtreding uit de APV. Hij merkt dat de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst.
Wat is de vervolgstap die de BOA nu moet doen?
A
De BOA moet de verdachte - in een taal die deze begrijpt - schriftelijk meedelen dat hij recht heeft op een tolk en vertaling.
B
De BOA moet de verdachte aanhouden om hem te kunnen horen met behulp van een tolk in een taal die de verdachte begrijpt.
C
De BOA moet de verdachte - in een taal die deze begrijpt - mondeling meedelen dat hij recht heeft op een tolk en vertaling.
Slide 15 - Quizvraag
Wat is het gevolg als de cautie NIET is opgenomen in het proces-verbaal?
A
De rechter neemt dan aan dat de opsporingsambtenaar de cautie gaf, totdat blijkt dat dit niet het geval was.
B
De rechter sluit de verklaring en wat daaruit voortvloeide dan uit van het wettig bewijs.
C
De rechter spreekt de verdachte dan vrij.
Slide 16 - Quizvraag
Kan een aangehouden minderjarige verdachte afstand doen van consultatie- en/of verhoorbijstand?
A
Ja, wel van verhoorbijstand maar NIET van consultatiebijstand.
B
Nee, deze verdachte kan hiervan GEEN afstand doen.
C
Ja, maar alleen als zijn ouders daarmee instemmen.
Slide 17 - Quizvraag
Een toezichthouder op de Alcoholwet van de gemeente wil binnentreden in een woning, om daar toezicht te houden op de naleving van de Alcoholwet. De Alcoholwet geeft hem die bevoegdheid. De bewoner verleent hem echter GEEN toegang tot de woning.
Welke mogelijkheid heeft de toezichthouder in dit geval?
A
De toezichthouder moet de politie vragen om de woning binnen te treden omdat hij NIET bevoegd is.
B
De toezichthouder kan nu de politie als sterke arm vragen om hem te helpen om zich toegang tot de woning te verschaffen.
C
De toezichthouder is bevoegd om zichzelf toegang tot de woning te verschaffen door bijvoorbeeld de deur te forceren.
Slide 18 - Quizvraag
Wat regelt de Algemene wet op het binnentreden?
A
in welke gevallen de opsporingsambtenaar bevoegd is om een woning of een bijzondere plaats te betreden
B
de voorwaarden die de opsporingsambtenaar in acht moet nemen als hij een plaats betreedt
C
de voorwaarden die de opsporingsambtenaar in acht moet nemen als hij een woning binnentreedt
Slide 19 - Quizvraag
De politie krijgt midden in de nacht een melding van een inbraak. Volgens de melder wordt ingebroken bij zijn overburen die vermoedelijk liggen te slapen. De agenten die ter plaatse komen, beschikken NIET over een schriftelijke machtiging tot binnentreden en NIET over de toestemming van een bewoner om binnen te treden.
Welke bewering is in deze situatie JUIST?
A
De agenten zorgen er eerst voor dat zij een schriftelijke machtiging tot binnentreden hebben om vervolgens binnen te treden om de verdachte aan te houden.
B
De agenten zorgen er eerst voor dat zij een mondelinge machtiging tot binnentreden hebben om vervolgens binnen te treden om de verdachte aan te houden.
C
De agenten treden onmiddellijk binnen ter bestrijding van onmiddellijk gevaar voor personen of goederen en houden de verdachte op heterdaad aan mochten zij deze tegenkomen.
Slide 20 - Quizvraag
Welke functionaris is NIET bevoegd om voor strafvorderlijke doeleinden een schriftelijke machtiging af te geven voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner?
A
de hulpofficier van justitie
B
de advocaat-generaal bij het gerechtshof
C
de burgemeester
Slide 21 - Quizvraag
Een opsporingsambtenaar bezoekt een getuige van een vernieling in zijn woning. Tijdens dit bezoek ziet hij onverwachts een aap in een kooi zitten. Dat is bij wet verboden. Mag de opsporingsambtenaar nu overgaan tot opsporingshandelingen naar dat feit?
A
Nee, want "voortgezette toepassing" is volgens het geweerarrest NIET toegestaan.
B
Nee, want er is sprake van "detournement de pouvoir".
C
Ja, want er is sprake van "voortgezette toepassing".
Slide 22 - Quizvraag
Tijdens een verkeerscontrole (toezicht op de wegenverkeerswetgeving) stuit een politieambtenaar in een auto toevallig en ongezocht op een wapen. Mag hij nu overgaan tot de toepassing van opsporingsbevoegdheden?
A
Nee, want de politieambtenaar is bezig met een toezichttaak en niet met een opsporingstaak.
B
Ja, want er is sprake van "voortgezette toepassing".
C
Nee, want het overgaan van toezicht naar opsporing levert misbruik van bevoegdheden op.
Slide 23 - Quizvraag
Wat betekent de herhaalde toepassing van bevoegdheden?
A
Van herhaalde toepassing van bevoegdheden is sprake als je in een strafzaak iemand voor de tweede keer aanhoudt voor hetzelfde strafbare feit.
B
Van herhaalde toepassing van bevoegdheden is sprake als je - bijvoorbeeld tijdens een verkeerscontrole - stuit op een strafbaar feit zoals diefstal en dan het onderzoek in die richting voortzet.
C
Van herhaalde toepassing van bevoegdheden is sprake als je in een strafzaak nieuwe feiten ontdekt.
Slide 24 - Quizvraag
Welke machtiging heeft een officier van justitie of een rechter-commissaris nodig als hij zonder toestemming van de bewoner een woning wil betreden met een wettelijk strafvorderlijk doel?
A
Hij heeft geen machtiging nodig.
B
Hij heeft een schriftelijke binnentreedmachtiging nodig.
C
Hij heeft een doorzoekmachtiging nodig.
Slide 25 - Quizvraag
Er is sprake van ontdekking op heterdaad van een misdrijf. Er is GEEN toestemming van de bewoner om de woning te betreden en er is GEEN schriftelijke machtiging tot het binnentreden in de woning.
Mag een opsporingsambtenaar of een burger de woning betreden om de verdachte daar op heterdaad aan te houden?
A
Ja, bij een misdrijf mag zowel een opsporingsambtenaar als een burger de woning betreden om de verdachte op heterdaad aan te houden.
B
Nee, in dit geval mag zowel een opsporingsambtenaar als een burger de woning NIET betreden met dit doel.
C
Ja, in dit geval mag alleen een opsporingsambtenaar de woning betreden omdat hij bevoegd is alle plaatsen te betreden ter aanhouding van de verdachte.
Slide 26 - Quizvraag
Wie kan - binnen de recidiveregeling - bij een Halt-waardige overtreding een voorstel doen tot een afdoening met een Halt-straf?
A
alleen de officier van justitie
B
de opsporingsambtenaar
C
alleen de hulpofficier van justitie of de officier van justitie
Slide 27 - Quizvraag
Vanaf welke leeftijd is een persoon verplicht om zijn ID-bewijs te tonen als een bevoegd functionaris dat vordert?
A
vanaf 12 jaar
B
vanaf 14 jaar
C
vanaf 16 jaar
Slide 28 - Quizvraag
Piet is 17 jaar en wordt betrapt bij het aanbrengen van graffiti. Onder welke voorwaarde(n) kan dit strafbare feit worden afgedaan met een Halt-straf?
A
Piet moet het strafbare feit bekennen en zowel hij als zijn ouders moeten instemmen met de Halt-afdoening.
B
De ouders van Piet moeten instemmen met de Halt-afdoening.
C
Piet moet het strafbare feit bekennen en instemmen met de Halt-afdoening.
Slide 29 - Quizvraag
Welke categorie(ën) jeugdige personen kent het strafrecht?