Positieve en negatieve woorden 32-35

gevoelswaarde 
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerroute VKLeerroute VGLeerroute VTLeerroute 2

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

gevoelswaarde 

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
Na deze les weet je wat 'woorden met gevoelswaarde' zijn. 
Je kunt 'woorden met gevoelswaarde' herkennen in teksten. 

Slide 2 - Tekstslide

Gevoelswaarde

Slide 3 - Woordweb

Gevoelswaarde
Woorden kunnen een positieve en negatieve gevoelswaarde hebben. 

Teksten om iemand over te halen, overtuigende teksten, gebruiken vaak woorden met positieve gevoelswaarde. 

Slide 4 - Tekstslide

Voorbeelden
Deze film is saai 
'saai' heeft een negatieve gevoelswaarde


Deze film is spannend
'spannend' heeft een positieve gevoelswaarde. 

Slide 5 - Tekstslide

Noem twee woorden die een negatieve gevoelswaarde hebben.

Slide 6 - Woordweb

Noem twee woorden die een positieve gevoelswaarde hebben.

Slide 7 - Woordweb

Welke woorden kun je beter gebruiken bij een reclametekst?
A
woorden met een positieve gevoelswaarde.
B
woorden met een negatieve gevoelswaarde.

Slide 8 - Quizvraag

Jij gedraagt je echt als een baby! Wat is de gevoelswaarde bij het woord baby?
A
neurtraal
B
positief
C
negatief
D
opvrolijkend

Slide 9 - Quizvraag

Welke zin heeft een positieve gevoelswaarde?
A
“Jij bent echt een pannekoek”
B
“Dat was echt beregoed van je!”
C
“Dat heb je keurig gedaan!”
D
“Je doet nu echt als een baby!”

Slide 10 - Quizvraag

Moet je nou ALWEER naar de wc!? Welke gevoelswaarde heeft alweer?
A
Positief
B
Neutraal
C
Negatief

Slide 11 - Quizvraag

Welke woorden kun je beter gebruiken bij een reclametekst?
A
woorden met een positieve gevoelswaarde.
B
woorden met een negatieve gevoelswaarde.

Slide 12 - Quizvraag

Wat wordt bedoeld met
‘de gevoelswaarde van woorden’?
A
woorden geven aan hoe iets aanvoelt, bijvoorbeeld: ruw, zacht
B
woorden geven aan hoe jij je voelt, bijvoorbeeld: blij, verdrietig
C
woorden laten iets zien van jouw kijk op de wereld

Slide 13 - Quizvraag

Huiswerk

Maak opdracht 32 tm 35
blz 247 tm 249

Slide 14 - Tekstslide