Les 12

Wat gaan we vandaagdoen?
Feiten of meningen
tekstdoel, vorm en soort
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsEnseignement Secondaire

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 35 min

Onderdelen in deze les

Wat gaan we vandaagdoen?
Feiten of meningen
tekstdoel, vorm en soort

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaagdoen?
Opwarmer - feit of mening?
https://schooltv.nl/video-item/wat-is-het-verschil-tussen-mening-en-feit-filterbubbel
+ quiz









Slide 2 - Tekstslide

Feiten

Een feit is iets waarvan je kunt controleren of het waar of onwaar is: 
– Het Paleis op de Dam staat in Amsterdam.
– Het Paleis op de Dam heeft een knaloranje voordeur.

De eerste zin is een voorbeeld van een waar feit; de tweede zin is een voorbeeld van een onwaar feit. Je kunt beide feiten controleren door naar de Dam in Amsterdam te gaan.

Slide 3 - Tekstslide

Noem een voorbeeld van een feit

Slide 4 - Woordweb

Meningen en standpunten
Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt. Met iemands mening kun je het eens of oneens zijn. 

Een mening herken je soms (maar lang niet altijd!) aan signaalwoorden als ik vind, volgens mij, lijkt mij, naar mijn mening, mijns inziens.

Slide 5 - Tekstslide

Noem een voorbeeld van een mening

Slide 6 - Woordweb

Argumenten
Als iemand zegt waaróm hij een bepaalde mening heeft, gebruikt hij een argument.

Een argument herken je aan signaalwoorden als want, omdat, namelijk en immers: 
– Je zou dat blauwe jasje aan moeten doen naar het Lentefeest. (= mening) Dat staat je namelijk geweldig! (= argument)

Je gebruikt dus argumenten om je standpunt te onderbouwen. Deze argumenten kunnen vervolgens weer meningen of feiten zijn.

Slide 7 - Tekstslide

Wat is in de volgende zin het argument?

Ik heb een hekel aan de zomer, omdat het dan te heet is.

Slide 8 - Open vraag

Wat is in de volgende zin het standpunt?

Omdat mijn vader altijd zo lekker kookt, vind ik Pasen echt een leuke feestdag.

Slide 9 - Open vraag

Feit of mening?
Ajax is de beste club van Nederland.
A
Feit
B
Mening

Slide 10 - Quizvraag

Feit of mening?

In Arnhem wonen meer mensen dan in Nijmegen.
A
Feit
B
Mening

Slide 11 - Quizvraag

Wat is betrouwbaarder: een tekst met vooral feiten of vooral meningen?

Slide 12 - Open vraag

Opdracht
"Mobiele telefoons op middelbare scholen zouden verboden moeten worden"

Bedenk:
- Een argument voor eens met de bovenstaande uitspraak.
- Een argument voor oneens met bovenstaande uitspraak.


Slide 13 - Tekstslide

Tekstdoelen
  • Elke schrijver wil iets bereiken met een tekst
  • Dat wat hij wil bereiken, noemen we een tekstdoel.
  • Er zijn er vier:
  • Informeren
  • Amuseren
  • Overtuigen/betogen
  • Activeren

Slide 14 - Tekstslide

Tekstsoort, tekstdoel en tekstvorm

Slide 15 - Tekstslide

Tekstdoel informeren
  • Als je informatie geeft, leg je iets uit door middel van feiten
  • Tekstdoel: informeren, tekstsoort:informatieve tekst.
  •  Tekstvorm: Geeft kenmerken van een tekst.
  • Tekstvormen bij informeren:
  • nieuwsbericht/krantenartikel/tekst uit schoolboek/uiteenzetting/documentaires

Slide 16 - Tekstslide

Tekst
Tekstdoel amuseren
  • Als je amuseert, wil je mensen vermaken.
  • Tekstdoel amuseren, tekstsoort amuserende tekst.
  • Tekstvormen bij amuseren:
  • Leesboeken, poëzie, films (geen documentaire).

Slide 17 - Tekstslide

Tekst
Tekstdoel overtuigen (betogen)
  • Als je overtuigt, wil je je mening geven door middel van argumenten.
  • Tekstdoel overtuigen, tekstsoort overtuigende tekst.
  • Tekstvormen bij overtuigen:
  • Recensies, debat.

Slide 18 - Tekstslide

Tekst
Tekstdoel activeren
  • Als je activeert, geeft je ook argumenten maar wil je dat mensen in actie komen.
  • Tekstdoel activeren, tekstsoort activerende tekst.
  • Tekstvormen bij activerende teksten:
  • Reclame, advertenties, posters politieke partij.
  • Er worden veel afbeeldingen gebruikt en er wordt aandacht besteed aan de lay-out (lettertypes e.d.).

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Wat is het doel van deze tekst? 'Dit artikel bespreekt de gevolgen van klimaatverandering.'
A
informeren
B
activeren
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het doel van deze tekst? 'Lees ons nieuwe boek en laat je meeslepen in het verhaal!'
A
amuseren
B
overtuigen
C
informeren

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het doel van deze tekst? 'In deze gids leer je hoe je een gezonde maaltijd bereidt.'
A
informeren
B
amuseren
C
activeren
D
overtuigen

Slide 26 - Quizvraag

Een betoog voor het verbieden van plastic.
A
informeren
B
activeren
C
amuseren
D
overtuigen

Slide 27 - Quizvraag

Een campagne om meer mensen te laten stemmen.
A
overtuigen
B
informeren
C
activeren
D
amuseren

Slide 28 - Quizvraag

Een grappige strip over een kat.
A
informeren
B
uiteenzetten
C
beschouwen
D
amuseren

Slide 29 - Quizvraag

Een artikel over het milieu en duurzaamheid.
A
informeren
B
overtuigen
C
amuseren
D
activeren

Slide 30 - Quizvraag

Verschil objectief en subjectief
  • objectief: je presenteert de feiten en laat je mening buiten beschouwing. Je geeft iets weer zoals het is.
  • subjectief: je blijft niet neutraal maar geeft je mening of je geeft informatie gebaseerd op je eigen waarneming.

Slide 31 - Tekstslide

1. Beschrijf dit schilderij objectief
2. Beschrijf dit schilderij subjectief

Slide 32 - Tekstslide

Les 12

Slide 33 - Tekstslide