GMK P1.1 - Quiz herhaling P1.1

Wat is een voorbeeld van een toedieningsvorm met lokale werking?
A
Capsule
B
Oordruppel
C
Tablet
D
Zetpil
1 / 45
volgende
Slide 1: Quizvraag
GeneesmiddelkennisMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Wat is een voorbeeld van een toedieningsvorm met lokale werking?
A
Capsule
B
Oordruppel
C
Tablet
D
Zetpil

Slide 1 - Quizvraag

Wie is bevoegd om een geneesmiddel voor te schrijven?
A
Doktersassistente
B
Verpleegkundige
C
Apothekersassistente
D
Tandarts

Slide 2 - Quizvraag

Wie is bevoegd om ALLE medicijnen voor te schrijven?
A
Tandarts
B
Verloskundige
C
Dokterassistente
D
Cardioloog

Slide 3 - Quizvraag

Heb je voor het antibioticum amoxicilline een recept nodig?
A
Ja
B
Nee
C
Afhankelijk van de indicatie
D
Afhankelijk van de zorgverzekeraar

Slide 4 - Quizvraag

Paracetamol is te koop bij de benzinepomp. Onder welke categorie valt dit OTC-middel?
A
UR
B
UA
C
UAD
D
AV

Slide 5 - Quizvraag

De pijnstiller morfine is een opiaat. Deze is alleen verkrijgbaar op recept. Welke categorie heeft dit middel?
A
AV
B
UA
C
UAD
D
UR

Slide 6 - Quizvraag

Medicijnen worden vaak op stofnaam voorgeschreven. Wat wordt bedoeld met de stofnaam?
A
Naam van de werkzame stof
B
Specialité
C
Toedieningsvorm
D
Fabrikant

Slide 7 - Quizvraag

Xylometazoline (Otrivin) neusspray is voor nasaal gebruik. Wat is de specialité naam van dit middel?
A
Xylometazoline
B
Otrivin
C
Neusspray
D
Nasaal

Slide 8 - Quizvraag

Bij bloedarmoede heeft iemand vaak een tekort aan ijzer. Diegene krijgt dan extra ijzer. Wat voor een behandeling is dit?
A
Causaal
B
Symptomatisch
C
Suppletie
D
Profylactisch

Slide 9 - Quizvraag

een patiënt krijgt paracetamol tegen de pijn. Wat voor behandeling is dit?
A
causaal
B
profylactisch
C
symptomatisch
D
substitutei

Slide 10 - Quizvraag

De werkingsduur heeft te maken met:
A
de halfwaardetijd
B
therapeutische breedte
C
cumulatie
D
de toedieningsweg

Slide 11 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een toedieningsweg?
A
Capsule
B
Drank
C
Rectaal
D
Tablet

Slide 12 - Quizvraag

Wat is een kenmerk van een systemische werking?
A
Werkt door het hele lichaam
B
Toedienen op plaats van de klacht
C
Minder bijwerkingen dan bij lokale werking
D
Werkt snel

Slide 13 - Quizvraag

Wat is een kenmerk van een lokale werking?
A
Werkt door het hele lichaam
B
Meer bijwerkingen dan systemische werking
C
Werkt relatief snel
D
Vaak in tablet

Slide 14 - Quizvraag

Als een geneesmiddel direct in de ader gespoten wordt, is de toedieningsweg:
A
Intraveneus
B
Intra-arterieel
C
Subcutaan
D
Intramusculair

Slide 15 - Quizvraag

Wat betekent auriculair?
A
Via de mond
B
Direct in de ader
C
Via het oor
D
Via het oog

Slide 16 - Quizvraag

1. Een capsule is een toedieningsweg
2. Rectaal is een toedieningsvorm
A
Beide zijn waar
B
1 is waar, 2 niet waar
C
1 is niet waar, 2 is waar
D
Beide niet waar

Slide 17 - Quizvraag

1. Parenteraal betekent niet via het maag/darmstelsel
2. Parenteraal is meestal per injectie
A
Beide waar
B
1 waar; 2 niet waar
C
1 niet waar; 2 waar
D
Beide niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Vaak wordt bij geneesmiddelen 'het generieke middel' voorgeschreven. Wat wordt daarmee bedoeld?
A
Het origineel
B
Het specialité
C
Een kopie-middel
D
Een bepaald merk

Slide 19 - Quizvraag

Een capsule moet via de mond ingenomen worden. Wat is hiervan de toedieningsweg?
A
Capsule
B
Oraal
C
Oromucosaal
D
Slikken

Slide 20 - Quizvraag

Welke toedieningsvorm wordt intraveneus toegediend?
A
Drank
B
Injectie
C
Klysma
D
Suspensie

Slide 21 - Quizvraag

Wat is een toedieningsvorm dat rectaal wordt toegediend?
A
Neusspray
B
Pleister
C
Creme
D
Zetpil

Slide 22 - Quizvraag

Amoxicilline wordt gebruikt bij infecties.
Infectie is dus een ........ van amoxicilline

A
Bijwerking
B
Contra-indicatie
C
Indicatie
D
Interactie

Slide 23 - Quizvraag

Ibuprofen mag niet worden gebruikt bij maagklachten
Maagklachten is dus een ...... van ibuprofen
A
Contra-indicatie
B
Dosering
C
Indicatie
D
Interactie

Slide 24 - Quizvraag

Op welke website kun je informatie vinden over medicijnen voor zorgverleners?
A
Apotheek.nl
B
Google
C
Farmacotherapeutisch kompas.nl
D
Thuisarts.nl

Slide 25 - Quizvraag

Oordruppels worden via het oor toegediend. Wat is de toedieningsweg?
A
Auriculair
B
Oorzalf
C
Oculair
D
Oordruppels

Slide 26 - Quizvraag

Morfine wordt vaak in de laatste levensfase gebruikt om de pijn te verzachten.
Wat voor een behandeling is dit?
A
Diagnostisch
B
Causaal
C
Suppletie
D
Palliatief

Slide 27 - Quizvraag

Wat is de werking van mondspoeling?
A
Lokaal
B
Systemisch

Slide 28 - Quizvraag

Wat is een toedieningsvorm voor in de vagina
A
Klysma
B
Ovule
C
Pleister
D
Maagsapresistente tablet

Slide 29 - Quizvraag

Wat is farmacotherapie?
A
Een website
B
Behandeling met geneesmiddelen
C
Soort psychologie
D
Iets met boeren

Slide 30 - Quizvraag

Hoe kan een medicijn worden uitgescheiden?
A
Via het bloed
B
Via de maag
C
Via de urine
D
Via de lever

Slide 31 - Quizvraag

Als er een klein verschil is tussen de werkzame dosering en overdosering heet dit:
A
Cumulatie
B
Smalle therapeutische breedte
C
Intoxicatie
D
Bloedspiegel

Slide 32 - Quizvraag

Iemand krijgt een fentanyl pleister tegen de pijn.
Welke toedieningsweg is dat?
A
Cutaan
B
Fentanyl
C
Pleister
D
Transdermaal

Slide 33 - Quizvraag

Welke toedieningsweg heeft alleen een lokale werking?
A
Oculair
B
Oraal
C
Rectaal
D
Transdermaal

Slide 34 - Quizvraag

Welk orgaan breekt medicijnen af?
A
Nier
B
Lever
C
Alvleesklier
D
Darmen

Slide 35 - Quizvraag

Een tablet neem je in via de mond.

Welke toedieningsweg is dat?
A
Oraal
B
Slikken
C
Systemisch
D
Tablet

Slide 36 - Quizvraag

welke geneesmiddelgroep wordt gebruikt bij acute pijn
A
antidepressiva
B
anti-epileptica
C
NSAID
D
antimycotica

Slide 37 - Quizvraag

wat is 1ste keus geneesmiddel bij pijn
A
diclofenac
B
ibuprofen
C
naproxen
D
paracetamol

Slide 38 - Quizvraag

hoe werkt paracetamol
A
pijnstillend en ontstekingsremmend
B
pijnstillend en koortswerend
C
ontstekingsremmend en koortsverlagend
D
pijnstillend en kalmerend

Slide 39 - Quizvraag

wat is een zwakwerkend opiaat?
A
Fentanyl
B
tramadol
C
morfine
D
diclofenac

Slide 40 - Quizvraag

wat is een bijwerking van de NSAID's
A
maagklachten
B
sufheid
C
obstipatie
D
dunne huid

Slide 41 - Quizvraag

welke medicijngroep wordt gebruik bij de behandeling van zenuwpijn
A
Opioïde
B
NSAID's en paracetamol
C
Anti-epileptica en Antidepressiva
D
antimycotica en antibiotica

Slide 42 - Quizvraag

waar wordt cr lanette voor gebruikt?
A
bacteriële infectie
B
droge huid
C
schimmelinfectie
D
zenuwpijn

Slide 43 - Quizvraag

Hoe lang wordt het gebruik van een antimycotica bij schimmelinfecties van de huid aanbevolen?
A
1-2 weken
B
5-10 dagen
C
2-6 weken en nog 1 week doorgaan nadat de klachten weg zijn
D
langer dan 3 maanden

Slide 44 - Quizvraag

wat is een veel komende bijwerking van corticoseroïde voor op de huid
A
obstipatie
B
dunne huid
C
maagklachten
D
gewenning

Slide 45 - Quizvraag