KTHA1: Kapitel 2: der, die, das

Geslachtregels
der, die, das
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Geslachtregels
der, die, das

Slide 1 - Tekstslide

Doel


Ik weet wat mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden zijn

Ik weet wanneer ik der, die of das moet gebruiken

Slide 2 - Tekstslide

Mannelijk - der
- mensen of dieren van het mannelijke geslacht
bijv. der Mann, der Vater, der Opa, der Stier, der Wolf, der Hahn

- de namen van de dagen, maanden, jaargetijden, windrichtingen
bijv. der Sonntag , der Januar, der Sommer, der Norden

Slide 3 - Tekstslide

Vrouwelijk - die

- mensen of dieren van het vrouwelijk geslacht
bijv. die Mutter, die Schwester, die Kuh = de koe, die Wölfin = de wolvin

- woorden, die eindigen op:

-schaft
-ei
-heit
-ung
-keit
-ion
-ität
die Eigenschaft = de eigenschap
die Fischerei = de visserij
die Gelegenheit = de gelegenheid
die Vorstellung = de voorstelling
die Richtigkeit = de juistheid
die Tradition = de traditie
die Identität = de identiteit

Slide 4 - Tekstslide

Vervolg

- meeste woorden op -e

Bijv. die Klasse, die Tasse, die Frage, die Reise

Maar: der Junge!

Slide 5 - Tekstslide

Onzijdig - das

- "het" - woorden

Bijv. het huis = das Haus, het paard = das Pferd

- woorden op -lein/-chen

Bijv. das Fräulein

Slide 6 - Tekstslide

Meervoud - die
- altijd die

Slide 7 - Tekstslide

Even checken!

Slide 8 - Tekstslide

Welke Duitse lidwoorden waren er ook alweer?

Slide 9 - Open vraag

Bij welke woorden gebruik je "der"?

Slide 10 - Open vraag

Bij welke woorden gebruik je "die"?

Slide 11 - Open vraag

Bij welke woorden gebruik je "das?"

Slide 12 - Open vraag

Der, die oder das?

Tante
A
der
B
die
C
das

Slide 13 - Quizvraag

Der, die oder das?

Bruder
A
der
B
die
C
das

Slide 14 - Quizvraag

Der, die oder das?

Haus
A
der
B
die
C
das

Slide 15 - Quizvraag

Der, die oder das?

Schwester
A
der
B
die
C
das

Slide 16 - Quizvraag

Der, die oder das?

Freunden
A
der
B
die
C
das

Slide 17 - Quizvraag

Der, die oder das?

Opa und Oma
A
der
B
die
C
das

Slide 18 - Quizvraag

Der, die oder das?

Ei
A
der
B
die
C
das

Slide 19 - Quizvraag

Der, die oder das?

Königin Maxima

A
der
B
die
C
das

Slide 20 - Quizvraag

Der, die oder das?

Eis
A
der
B
die
C
das

Slide 21 - Quizvraag

Der, die oder das?

Nudeln
A
der
B
die
C
das

Slide 22 - Quizvraag

Der, die oder das?

Hengst
A
der
B
die
C
das

Slide 23 - Quizvraag

Der, die oder das?

Lehrerin
A
der
B
die
C
das

Slide 24 - Quizvraag

Evaluatie

Slide 25 - Tekstslide

Ik weet wanneer ik der/die/das moet gebruiken
A
Ja, helemaal!
B
Bijna!
C
Nee, nog niet
D
Huh?

Slide 26 - Quizvraag

Welk onderdeel vind je nog lastig?

Slide 27 - Open vraag