WFT

WFT
1 / 71
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 71 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

WFT

Slide 1 - Tekstslide

Bij welke wijziging in een doorlopend krediet is de kredietverstrekker verplicht om tijdig informatie te verstrekken aan de kredietnemer?
A
bij verandering van de looptijd
B
bij verandering van het rentepercentage
C
bij verandering van het opneembare saldo

Slide 2 - Quizvraag

Iemand heeft veel spaargeld in dollars. Hij wil deze dollars omzetten naar euro’s, maar loopt hierbij het risico dat op het moment van omzetten de koers van de dollar laag is ten opzichte van de euro.
Hoe wordt dit risico aangeduid?
A
liquiditeitsrisico
B
valutarisico
C
renterisico

Slide 3 - Quizvraag

Een tussenpersoon biedt via de internetsite een hypotheek aan. Waarvan is hier sprake?
A
directe distributie
B
directe verkoop
C
indirecte distributie

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen een variabele rente en een vaste rente?
A
Een vaste rente is een gelijkblijvende rente, terwijl de variabele rente in de loop der tijd kan wijzigen.
B
Hoe langer de rente vast staat, hoe lager doorgaans het rentetarief is.
C
Een vaste rente wordt iedere maand opnieuw herzien.

Slide 5 - Quizvraag

De kredietnemer heeft een betalingsplicht afgesproken en zal deze moeten nakomen. Als de betalingen niet worden nagekomen, mag de kredietgever het krediet dan zonder meer opeisen?
A
Nee, dit mag niet zomaar.
B
Nee, tenzij de rechter na de 1e aanmaning toestemming geeft.
C
Ja, het geld is altijd direct opeisbaar.

Slide 6 - Quizvraag

Wat is een kenmerk van een rekening-courantkrediet?
A
vast aflossingsschema via annuïteit
B
vaste rente
C
geen termijnbedrag

Slide 7 - Quizvraag

Wanneer is sprake van een consumptief krediet en niet van een hypothecair krediet?
A
als de lening wordt gebruikt voor iets anders dan voor de aankoop, onderhoud of verbetering van de eigen woning
B
als de lening een looptijd heeft van maximaal 5 jaar en minimaal € 1.000,- bedraagt
C
als de rente van de lening hoger is dan 6%

Slide 8 - Quizvraag

In welk geval wordt een curator aangesteld die het beheer krijgt over de bezittingen en de schulden van een kredietnemer?
A
Een curator wordt aangesteld nadat de kredietnemer en de kredietgever een minnelijke regeling hebben getroffen over gehele of gedeeltelijke aflossing van de schuld.
B
Een curator wordt aangesteld nadat de kredietnemer gebruik heeft gemaakt van de Wet schuldsanering natuurlijke personen en hij hierdoor in de schuldsanering terecht is gekomen.
C
Een curator wordt aangesteld nadat de kredietnemer of de kredietgever het faillissement van de kredietnemer heeft aangevraagd en de rechter het faillissement heeft uitgesproken.

Slide 9 - Quizvraag

Wat wordt bij consumptief krediet verstaan onder de kredietsom?
A
het geleende bedrag
B
het totale bedrag dat de consument aan de kredietverstrekker moet betalen
C
het totale bedrag aan kosten van het krediet, de eventuele provisie en de winstopslag

Slide 10 - Quizvraag

Waaruit bestaat onder andere de kredietvergoeding?
A
uit kosten voor het afdekken van het debiteurenrisico en het termijnbedrag
B
uit administratiekosten en kosten voor het afdekken van het debiteurenrisico
C
uit de kredietsom en de winstopslag

Slide 11 - Quizvraag

Bij welk krediet is het kredietvergoedingspercentage variabel?
A
bij een huurkoopovereenkomst
B
bij een persoonlijke lening
C
bij een doorlopend krediet

Slide 12 - Quizvraag



Bij welke wijziging in een doorlopend krediet is de kredietverstrekker verplicht om tijdig informatie te verstrekken aan de kredietnemer?


bij verandering van de looptijd

1 pt.
bij verandering van het rentepercentage


bij verandering van het opneembare saldo

Bij kredieten met een variabele rente moet de kredietverstrekker, conform de wet, een bericht sturen aan de klant over iedere wijziging van het rentepercentage. Ook het effectieve kredietvergoedingspercentage moet hierbij worden vermeld.

Vraag 2
Beantwoord op: 14 februari 2024 - 16:52 Duur: 3 sec. Beantwoordingspogingen: 1

Iemand heeft veel spaargeld in dollars. Hij wil deze dollars omzetten naar euro’s, maar loopt hierbij het risico dat op het moment van omzetten de koers van de dollar laag is ten opzichte van de euro.
Hoe wordt dit risico aangeduid?


liquiditeitsrisico

1 pt.
valutarisico


renterisico

Het risico van wisselkoersbewegingen op bezittingen in vreemde valuta noemen we valutarisico. Als iemand dus spaargeld in dollars heeft, dan loopt hij risico bij het omzetten van deze dollars naar euro’s. Tegelijkertijd lopen ook banken dit risico.

Vraag 3
Beantwoord op: 14 februari 2024 - 16:52 Duur: 7 sec. Beantwoordingspogingen: 1

Een tussenpersoon biedt via de internetsite een hypotheek aan. Waarvan is hier sprake?


directe distributie


directe verkoop

1 pt.
indirecte distributie

Aangezien het hier een tussenpersoon betreft, is sprake van indirecte distributie. Als de aanbieder van de hypotheek via zijn eigen internetsite de hypotheek zou aanbieden, zou sprake zijn van directe distributie/directe verkoop.

Vraag 4
Beantwoord op: 14 februari 2024 - 16:53 Duur: 14 sec. Beantwoordingspogingen: 1

Wat is het verschil tussen een variabele rente en een vaste rente?

1 pt.
Een vaste rente is een gelijkblijvende rente, terwijl de variabele rente in de loop der tijd kan wijzigen.


Hoe langer de rente vast staat, hoe lager doorgaans het rentetarief is.


Een vaste rente wordt iedere maand opnieuw herzien.

Een vaste rente is een gelijkblijvende rente; een variabele rente kan gedurende de looptijd van een lening wijzigen.
Doorgaans is een vaste rente hoger, omdat de betaler van de rente daarmee zekerheid heeft en zekerheid geld kost. Het is echter niet zo dat een vaste rente ALTIJD hoger is dan een variabele rente.

Vraag 5
Beantwoord op: 14 februari 2024 - 16:53 Duur: 4 sec. Beantwoordingspogingen: 1

De kredietnemer heeft een betalingsplicht afgesproken en zal deze moeten nakomen. Als de betalingen niet worden nagekomen, mag de kredietgever het krediet dan zonder meer opeisen?

1 pt.
Nee, dit mag niet zomaar.


Nee, tenzij de rechter na de 1e aanmaning toestemming geeft.


Ja, het geld is altijd direct opeisbaar.

Nee, dit mag niet zonder meer. Hiervoor geldt een juridisch stappenplan dat de kredietgever moet doorlopen.

Vraag 6
Beantwoord op: 14 februari 2024 - 16:53 Duur: 3 sec. Beantwoordingspogingen: 1

Bij het verstrekken van krediet loopt een kredietverstrekker risico’s richting het moment dat het krediet weer moet worden terugbetaald. Hoe noemen we dit risico?


obligatierisico

1 pt.
liquiditeitsrisico


depositorisico

Dit noemen we liquiditeitsrisico. Dit betreft het risico voor de bank dat de klant op korte termijn zijn betalingsverplichting niet zou kunnen nakomen.

Vraag 7
Beantwoord op: 14 februari 2024 - 16:53 Duur: 3 sec. Beantwoordingspogingen: 1

Wat is een kenmerk van een rekening-courantkrediet?


vast aflossingsschema via annuïteit


vaste rente

1 pt.
geen termijnbedrag

Een rekening-courantkrediet kent geen looptijd en heeft een variabele rente. Vaste looptijd, rente en aflossingsschema horen bij een aflopend krediet.

Vraag 8
Beantwoord op: 14 februari 2024 - 16:53 Duur: 3 sec. Beantwoordingspogingen: 1

Wanneer is sprake van een consumptief krediet en niet van een hypothecair krediet?

1 pt.
als de lening wordt gebruikt voor iets anders dan voor de aankoop, onderhoud of verbetering van de eigen woning


als de lening een looptijd heeft van maximaal 5 jaar en minimaal € 1.000,- bedraagt


als de rente van de lening hoger is dan 6%

Een consumptief krediet is een krediet dat wordt besteed aan consumptiegoederen. Onder deze noemer valt dus niet de aankoop, het onderhoud of de verbetering van de eigen woning. Als het krediet daaraan wordt besteed, is sprake van een hypothecair krediet.
Het rentepercentage, de looptijd en de kredietsom hebben geen invloed op de vraag of een krediet een consumptief krediet is.

Vraag 9
Beantwoord op: 14 februari 2024 - 16:53 Duur: 6 sec. Beantwoordingspogingen: 1

In welk geval wordt een curator aangesteld die het beheer krijgt over de bezittingen en de schulden van een kredietnemer?


Een curator wordt aangesteld nadat de kredietnemer en de kredietgever een minnelijke regeling hebben getroffen over gehele of gedeeltelijke aflossing van de schuld.


Een curator wordt aangesteld nadat de kredietnemer gebruik heeft gemaakt van de Wet schuldsanering natuurlijke personen en hij hierdoor in de schuldsanering terecht is gekomen.

1 pt.
Een curator wordt aangesteld nadat de kredietnemer of de kredietgever het faillissement van de kredietnemer heeft aangevraagd en de rechter het faillissement heeft uitgesproken.

Als de kredietnemer door de rechtbank in staat van faillissement is gesteld (failliet is verklaard), wordt een curator aangesteld. Deze curator krijgt dan het beheer over de bezittingen en de schulden van de kredietnemer. De bezittingen zullen dan worden verkocht en geprobeerd wordt om met de opbrengst de openstaande schulden te voldoen.

Vraag 10
Beantwoord op: 14 februari 2024 - 16:53 Duur: 6 sec. Beantwoordingspogingen: 1

Wat wordt bij consumptief krediet verstaan onder de kredietsom?

1 pt.
het geleende bedrag


het totale bedrag dat de consument aan de kredietverstrekker moet betalen


het totale bedrag aan kosten van het krediet, de eventuele provisie en de winstopslag

Met de kredietsom wordt het geleende bedrag aangeduid. Het totale bedrag aan kosten van het krediet, de eventuele provisie en winstopslag wordt aangeduid als de kredietvergoeding. Het totale bedrag dat de consument aan de kredietverstrekker moet betalen bedraagt de kredietvergoeding + de aflossing van de kredietsom.

Vraag 11
Beantwoord op: 14 februari 2024 - 16:57 Duur: 3 min. en 21 sec. Beantwoordingspogingen: 1

Waaruit bestaat onder andere de kredietvergoeding?


uit kosten voor het afdekken van het debiteurenrisico en het termijnbedrag

1 pt.
uit administratiekosten en kosten voor het afdekken van het debiteurenrisico


uit de kredietsom en de winstopslag

De kredietvergoeding bestaat onder andere uit administratiekosten en kosten voor het afdekken van het debiteurenrisico.
De kredietsom is het totale bedrag dat wordt uitgeleend.

Vraag 12
Beantwoord op: 14 februari 2024 - 16:57 Duur: 4 sec. Beantwoordingspogingen: 1

Bij welk krediet is het kredietvergoedingspercentage variabel?


bij een huurkoopovereenkomst


bij een persoonlijke lening

1 pt.
bij een doorlopend krediet

Bij een doorlopend krediet is het kredietvergoedingspercentage variabel.
Bij een huurkoopovereenkomst en bij een persoonlijke lening (aflopend krediet) is het rentepercentage vast.

Vraag 13
Beantwoord op: 14 februari 2024 - 16:57 Duur: 4 sec. Beantwoordingspogingen: 1

Welk informatiedocument moet de adviseur voorafgaand aan de dienstverlening verstrekken?
A
productinformatie
B
dienstenwijzer
C
financiële bijsluiter

Slide 13 - Quizvraag

Aanbieders kunnen hun producten zowel rechtstreeks als via tussenpersonen aanbieden aan consumenten. Hoe wordt directe distributie ook wel genoemd?
A
koppelverkoop
B
direct writing
C
intermediaire distributie

Slide 14 - Quizvraag

Wanneer noemen we een lening een consumptief krediet?
A
als met het krediet consumptiegoederen worden aangeschaft
B
als het om een lening gaat met een looptijd van minder dan 5 jaar
C
als het een bedrag van minder dan € 10.000,- betreft

Slide 15 - Quizvraag

Wanneer is geen sprake van een goederenkrediet?
A
als één of meerdere goederen dienen als zekerheid voor de terugbetaling van de lening
B
als met het geleende bedrag goederen worden aangeschaft
C
als het goed direct bij aankoop hoeft te worden betaald

Slide 16 - Quizvraag

Een consument koopt via een webshop kleding op afbetaling. Van welke kredietvorm is hierbij sprake?
A
goederenkrediet
B
geldkrediet
C
doorlopend krediet

Slide 17 - Quizvraag

Kredietvergoeding bestaat voor het grootste gedeelte uit te betalen rente. Een keuzemogelijkheid hierbij is een vaste rentevergoeding. Wat is een kenmerk van een vaste rente?
A
Hoe langer de rente vast staat, hoe hoger doorgaans het rentetarief is.
B
Een vaste rente wordt iedere maand opnieuw herzien.
C
Hoe langer de rente vast staat, hoe lager doorgaans het rentetarief is.

Slide 18 - Quizvraag

In welk hieronder genoemd geval geldt bij het afsluiten van een nieuwe lening het recht op hypotheekrenteaftrek?
A
De geldlener betaalt maandelijks alleen rente, hij betaalt geen aflossing.
B
De minimale hypothecaire lening bedraagt € 300.000,-.
C
De volledige lening wordt binnen 360 maanden ten minste annuïtair afgelost.

Slide 19 - Quizvraag

Bij hypothecaire leningen worden verschillende begrippen gebruikt. Welke beschrijving is van toepassing op het begrip ‘woonquote’?
A
Het percentage van het inkomen dat besteed mag worden aan woonlasten.
B
Het percentage van het inkomen dat besteed mag worden aan consumptiegoederen.
C
Het percentage van het inkomen dat besteed mag worden aan huishoudelijke uitgaven.

Slide 20 - Quizvraag

Het percentage van het inkomen dat besteed mag worden aan huishoudelijke uitgaven.
1.als hij een zakelijk gebruiksrecht op de woning heeft
2.als hij bezitter is
3.als hij juridisch eigenaar van de woning is
4.als hij bezitter is met een machtiging om de woning met hypotheek te bezwaren
welke 2 zijn juist

A
1 en 2
B
1 en 3
C
4 en 2
D
3 en 4

Slide 21 - Quizvraag

Bij welke vorm van krediet is de tussenkomst van een notaris noodzakelijk?
A
Bij huurkoop.
B
Bij een doorlopend krediet.
C
Bij een hypothecair krediet.

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het verband tussen de hoogte van het inkomen en de hoogte van de hypotheek?
A
Bij de bepaling van de hoogte van de hypotheek wordt alleen rekening gehouden met het inkomen van de meestverdienende partner.
B
De hoogte van het inkomen is niet van invloed op de hoogte van de hypotheek: die wordt bepaald door de taxatiewaarde.
C
De hoogte van het inkomen moet in een bepaalde verhouding staan tot de hypotheeklasten.

Slide 23 - Quizvraag

Bij het aangaan van een hypothecaire lening maakt een klant afspraken met de bank. Wie verstrekt hierbij een recht van hypotheek aan wie?


A
De klant ontvangt het recht van hypotheek van de bank.
B
De klant verstrekt het recht van hypotheek aan de bank.
C
De bank verstrekt het recht van hypotheek aan de klant.

Slide 24 - Quizvraag

Wat is een kenmerk van een bankhypotheek?
A
Een hypotheekvorm waarbij de opname en de aflossing vrij zijn tot aan de hoogte van de inschrijving.
B
Een hypothecaire lening waarbij, op het moment van hypotheekvestiging, een duidelijk omschreven, vaststaande lening wordt aangegaan.
C
De woning dient als een onderpand voor de betaling van alles wat de bank van de geldlener te vorderen heeft, ongeacht de wijze waarop deze vordering is ontstaan.

Slide 25 - Quizvraag

Hans heeft een vaste hypotheek afgesloten. Wat is een kenmerk van deze hypotheek?
A
Het hypotheekrecht dient als zekerheid voor terugbetaling van de vaststaande lening.
B
Het hypotheekrecht dient als zekerheid voor terugbetaling van alle verplichtingen (rente en aflossing).
C
Het hypotheekrecht dient als zekerheid voor terugbetaling van het rekening-courantkrediet.

Slide 26 - Quizvraag

Voor welke situatie(s) is een hypothecair krediet geschikt?
A
Een hypothecair krediet is met name geschikt als de lening wordt aangewend voor de aankoop, de verbetering of het onderhoud van de eigen woning.
B
Een hypothecair krediet is geschikt als de lening wordt aangewend als een cardkrediet of als een doorlopend geldkrediet.
C
Een hypothecair krediet is alleen geschikt als de lening wordt aangewend voor de aankoop van een kavel.

Slide 27 - Quizvraag

Maria gaat een huis kopen met behulp van een hypothecaire geldlening. Deze lening sluit zij af bij Geldbank nv. Wie wordt eigenaar van het huis?
A
Maria.
B
Geldbank nv.
C
Maria en Geldbank nv.

Slide 28 - Quizvraag

Welk voordeel heeft de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) voor een klant?
A
Een lagere te betalen rente.
B
Er is minder eigen geld nodig bij de aankoop van een woning.
C
Een hogere kans op een restschuld.

Slide 29 - Quizvraag

Welke taxatiewaarde wordt opgenomen in taxatierapporten?
A
Executiewaarde.
B
WOZ-waarde.
C
Marktwaarde.

Slide 30 - Quizvraag

Met betrekking tot welke aktes speelt de notaris een rol bij de aankoop en financiering van een woning?
A
transportakte en leveringsakte
B
transportakte en hypotheekakte
C
hypotheekakte en bankakte

Slide 31 - Quizvraag

Welke waarde in het taxatierapport is van invloed op de hoogte van het hypotheekbedrag?
A
de executiewaarde
B
de marktwaarde
C
de WOZ-waarde

Slide 32 - Quizvraag

Van welk bedrag mag een klant een bepaald percentage als maximale hypotheeklast hebben, volgens de woonquote?
A
Van het netto-inkomen.
B
Van het vermogen.
C
Van het bruto-inkomen.

Slide 33 - Quizvraag

Een hypotheek heeft als kenmerk dat het maandelijkse bedrag aan aflossing toeneemt, terwijl het maandelijkse bedrag aan rente afneemt. Hoe heet deze hypotheekvorm?
A
Annuïteitenhypotheek.
B
Lineaire hypotheek.
C
Aflossingsvrije hypotheek.

Slide 34 - Quizvraag

Welke van de onderstaande goederen is altijd een registergoed?
A
een vliegtuig
B
een woning
C
een boot

Slide 35 - Quizvraag

Een consument sluit bij zijn bank een hypotheek af. Wat doet de klant dan?
A
Hij neemt een recht van hypotheek.
B
Hij koopt een recht van hypotheek.
C
Hij geeft een recht van hypotheek.

Slide 36 - Quizvraag

Ronald gaat een hypotheek afsluiten. Hij wil graag zekerheid over zijn maandlasten. Wat is dan waar?
A
Zekerheid over maandlasten is niet te verkrijgen bij een vaste rente.
B
Een lange rentevaste periode biedt zekerheid tegen een hogere rente.
C
Een lange rentevaste periode biedt zekerheid tegen een lagere rente.

Slide 37 - Quizvraag

Frank wil een woning kopen van € 200.000,-. Hij kan kiezen tussen een hypotheek met NHG en een hypotheek zonder NHG. Wat is doorgaans juist?
A
Een hypotheek met NHG kent doorgaans een hoger rentetarief.
B
Een hypotheek met NHG kan voor alle woningen worden gebruikt.
C
Een hypotheek met NHG kent doorgaans een lager rentetarief.

Slide 38 - Quizvraag

Wat is een juiste kenmerkende omschrijving van het begrip ‘het recht van hypothecair krediet’?
A
Het betreft een lening met als onderpand roerende goederen.
B
Het betreft een lening met als onderpand consumptieve goederen.
C
Het betreft een lening met als onderpand registergoederen.

Slide 39 - Quizvraag

Wat is een reden voor het feit dat een langere rentevaste periode meestal een hogere rente met zich meebrengt?
A
De bank dekt hiermee het risico van renteverlies af.
B
De bank is tijdens een langere rentevaste periode niet zeker van de inkomsten.
C
Bij een langere rentevaste periode is de rente afhankelijk van de marktrente en deze is doorgaans hoog.

Slide 40 - Quizvraag

Is een ongevallenverzekering een sommenverzekering of een schadeverzekering?
A
Een ongevallenverzekering is een schadeverzekering.
B
Een ongevallenverzekering is een sommenverzekering.
C
Dat is afhankelijk van de hoogte van het verzekerde bedrag.

Slide 41 - Quizvraag

Bij welke verzekering bestaat de premie uit een nominale premie en een inkomensafhankelijke bijdrage?
A
bij de aanvullende ziektekostenverzekering in de Zorgverzekeringswet
B
bij de zorgverzekering in de Zorgverzekeringswet
C
bij de Wet langdurige zorg

Slide 42 - Quizvraag

Welke verzekeringen kan een consument afsluiten ter dekking van risico’s die verbonden zijn aan de gezondheid?
er zijn 2 goed
A
een overlijdensrisicoverzekering
B
een arbeidsongeschiktheidsverzekering
C
een aansprakelijkheidsverzekering

Slide 43 - Quizvraag

Welke bewering hieronder over een ongevallenverzekering is juist?
A
De ongevallenverzekering keert bij een ongeval meestal een vast bedrag uit.
B
De ongevallenverzekering vergoedt bij een ongeval de geleden schade.
C
De ongevallenverzekering kent slechts één dekkingsvariant.

Slide 44 - Quizvraag

De heer De Bruin is ondernemer in een eenmanszaak. Waarmee kan hij zich verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid?
A
met een arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV)
B
met de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)
C
met de Aansprakelijkheidsverzekering voor Bedrijven (AVB)

Slide 45 - Quizvraag

Op basis van welke wetgeving zijn Nederlandse ingezetenen verplicht om een zorgverzekering af te sluiten?
A
Wlz
B
Wmo
C
Participatiewet
D
Zvw

Slide 46 - Quizvraag

Jan heeft een naturapolis. Henk heeft een restitutiepolis. Wie van hen krijgt over het algemeen van de verzekeraar een eventuele vergoeding voor zorgkosten uitbetaald?
A
geen van beiden
B
Henk
C
Jan

Slide 47 - Quizvraag

Henk wil graag een verzekering afsluiten voor het geval dat hij arbeidsongeschikt raakt. Welke verzekering is dan een optie?
A
WAO
B
SIV
C
AOV

Slide 48 - Quizvraag

Een goede gezondheid is voor niemand gegarandeerd. Je klant wil een overlijdensrisicoverzekering afsluiten; op welk risico richt deze verzekering zich?
A
op het langlevenrisico
B
op het kortlevenrisico
C
op het gemiddeldlevenrisico

Slide 49 - Quizvraag

Welke mogelijkheden zijn er om medische kosten te verzekeren?
A
de ziekenfondsverzekering en de aanvullende ziektekostenverzekering
B
de verplichte zorgverzekering en uitsluitend de ongevallenverzekering
C
de verplichte zorgverzekering en de aanvullende ziektekostenverzekering

Slide 50 - Quizvraag

Wat is een kenmerk van een persoonsverzekering?
A
Bij een persoonsverzekering is geen sprake van een onzeker voorval.
B
Bij een persoonsverzekering is de verzekeringnemer een natuurlijk persoon.
C
Een persoonsverzekering betreft de gezondheid, het leven of de dood van een mens.

Slide 51 - Quizvraag

Welke bewering over werknemersverzekeringen is juist?
A
Werknemers hebben een vrije keuze bij deze collectiviteitsverzekeringen.
B
Werkgevers kunnen deze aanbieden aan hun medewerkers.
C
Deze zijn verplicht voor alle werknemers in loondienst en gelijkgestelden.

Slide 52 - Quizvraag

Arvid werkt al jaren in loondienst. Helaas is hij al langer dan 2 jaar ziek.

Vanuit welke verzekering zal hij recht hebben op een uitkering?
A
vanuit een werknemersverzekering
B
vanuit een volksverzekering
C
vanuit een UWV-dekking

Slide 53 - Quizvraag

Janssen bv sluit een collectieve zorgverzekering af voor haar werknemers. Is hier sprake van een sommenverzekering?
A
Ja, want de uitkering hangt bij deze verzekering niet af van de hoogte van de schade.
B
Ja, collectieve verzekeringen zijn altijd sommenverzekeringen.
C
Nee, het betreft een schadeverzekering: de hoogte van de uitkering is afhankelijk van de schade.

Slide 54 - Quizvraag

Glaszettersbedrijf Wisselink sluit voor het personeel een ongevallenverzekering af. Gaat het hier om een persoonsverzekering?
A
Ja: iedere verzekering die een bedrijf afsluit voor het personeel, is een persoonsverzekering.
B
Ja: deze verzekering heeft betrekking op het leven en de gezondheid van de mens.
C
Nee: alleen levensverzekeringen zijn persoonsverzekeringen.

Slide 55 - Quizvraag

Welke sociale verzekering dekt het risico van overlijden van de kostwinner af?
A
Anw
B
AOW
C
WLZ

Slide 56 - Quizvraag

Welke verzekering is een sociale verzekering?
A
de verzekering volgens de Algemene Ouderdomswet (AOW)
B
de arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV)
C
de verzekering volgens de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM)

Slide 57 - Quizvraag

Wat is een kenmerk van een sommenverzekering?
A
Een sommenverzekering keert nooit meer uit dan de werkelijk geleden schade.
B
Bij een sommenverzekering is het indemniteitsbeginsel niet van toepassing.
C
Een sommenverzekering keert altijd uit.

Slide 58 - Quizvraag

Hoe verloopt de bepaling van de premiehoogte bij volksverzekeringen?
A
De overheid stelt de premie vast, doorgaans als percentage van de inflatie.
B
De overheid stelt de premie vast, doorgaans als percentage van het vermogen.
C
De overheid stelt de premie vast, doorgaans als percentage van het inkomen.

Slide 59 - Quizvraag

Frank en Astrid zijn gehuwd. Als Frank overlijdt, ontvangt Astrid vervolgens voor een bepaalde tijd maandelijks een vaste uitkering uit een door Frank afgesloten verzekering. Hoe heet een dergelijke verzekering?
A
een overlijdensverzekering
B
een lijfrenteverzekering
C
een erfrenteverzekering

Slide 60 - Quizvraag

Welke verzekering is een volksverzekering?
A
de Algemene Ouderdomswet (AOW)
B
de Participatiewet (PW)
C
de Werkloosheidswet (WW)

Slide 61 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een standaard aflopende verzekering?
A
een begrafenisverzekering
B
een alimentatieverzekering
C
een ongevallenverzekering

Slide 62 - Quizvraag

Gemoedsbezwaarden zijn niet verplicht om een verzekering af te sluiten. Wat is het gevolg van het feit dat iemand gemoedsbezwaard is en dus niet verzekerd is?
A
Als de gemoedsbezwaarde aansprakelijk is voor schade, dan zal hij deze schade zelf moeten vergoeden.
B
Gemoedsbezwaarden betalen een jaarlijkse bijdrage; die bijdrage wordt als verzekeringspremie gezien.
C
Gemoedsbezwaarden hebben geen wettelijke verzekeringsplicht voor de WAM; daardoor krijgen derden eventuele schade niet vergoed als de gemoedsbezwaarde die niet kan betalen.

Slide 63 - Quizvraag

Wat is een kenmerk van een premieregeling?
A
De hoogte van de uitkering is afhankelijk van het laatstverdiende inkomen van de deelnemer.
B
De hoogte van de uitkering is afhankelijk van het gemiddelde inkomen van de deelnemer.
C
De hoogte van de uitkering is afhankelijk van de premies die tijdens de opbouwperiode zijn ingelegd.

Slide 64 - Quizvraag

Een consument wil graag op zijn pensioendatum een geldbedrag ineens beschikbaar hebben. Welk product kan hierbij een oplossing zijn?
A
een lijfrenteverzekering
B
een kapitaalverzekering bij overlijden
C
een kapitaalverzekering bij leven

Slide 65 - Quizvraag

De heer Jansma wil graag een kortlevenrisico afdekken.
Welke verzekering komt hiervoor in aanmerking?
A
een lijfrenteverzekering
B
een overlijdensrisicoverzekering
C
een kapitaalverzekering bij leven

Slide 66 - Quizvraag

Wat is de meest juiste omschrijving van pensioenregelingen?
A
Pensioenregelingen hebben als doel een inkomensvoorziening te bieden voor de periode waarin er minder of helemaal niet meer wordt gewerkt.
B
Pensioenregelingen hebben als doel een inkomensvoorziening te bieden voor de periode na de AOW.
C
Pensioenregelingen hebben als doel een inkomensvoorziening te bieden voor de periode waarin er niet meer kan worden gewerkt.

Slide 67 - Quizvraag

Gemoedsbezwaarden kunnen voor een bepaalde verzekering worden vrijgesteld van de verzekeringsplicht. Voor welke verzekering geldt dit en hoe voldoen zij hieraan?
A
De WAM; ze betalen het Waarborgfonds voor een vrijstellingsbewijs.
B
De WAO; ze betalen de overheid voor een vrijstellingsbewijs.
C
De WAM; ze betalen de overheid voor een verzekeringsbewijs.

Slide 68 - Quizvraag

Welke van de onderstaande personen heeft geen recht op de volksverzekeringen?


A
Dirk is belastingplichtige in Nederland
B
Jelmer heeft de Nederlandse nationaliteit; hij werkt en woont in België
C
Ludwig is ingezetene in Nederland.

Slide 69 - Quizvraag

Werknemers kunnen via hun werkgever ouderdomspensioen opbouwen. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om privé een verzekering af te sluiten voor aanvulling van het ouderdomspensioen.
Welke hieronder genoemde verzekering vult het ouderdomspensioen aan?
A
een oudedagslijfrenteverzekering
B
een werknemersverzekering
C
een ongevallenverzekering

Slide 70 - Quizvraag

Bij het verstrekken van krediet loopt een kredietverstrekker risico’s richting het moment dat het krediet weer moet worden terugbetaald. Hoe noemen we dit risico?
A
obligatierisico
B
liquiditeitsrisico
C
depositorisico

Slide 71 - Quizvraag