Les 5 Hv2 ontkenning, kloktijden, bijvoeg.nwd

Lesdoelen:

  • weten wat een ontkenning is
  • uitleggen hoe je een ontkenning maakt en gebruikt
  • oefenen met ontkenning
  • kloktijden
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransEnseignement Secondaire

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Lesdoelen:

  • weten wat een ontkenning is
  • uitleggen hoe je een ontkenning maakt en gebruikt
  • oefenen met ontkenning
  • kloktijden

Slide 1 - Tekstslide

Programme
  • Leerdoel: de ontkenning, de kloktijden herhalen, bijv. nwd
  • Corriger ex. 26, 27, 28, 29
  • Faire ex. 30, bron I online, 31, 32
  • Devoirs: pas de devoirs 
  • leer bronnen H (wb 42-43)
  • bronnen BC (wb blz. 40+ tb 10)

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen:

  • weten wat een adjectif is
  • uitleggen hoe je een adjectif maakt en gebruikt
  • oefenen met adjectif

Slide 3 - Tekstslide

Programme
  • Leerdoel: bijv. nwd, vragen stellen over leeftijd, karakereigenschappen en uiterlijk.
  • Faire ex. 33, 34, 35, 36
  • Devoirs: apprendre bronnen A t/m J (wb blz. 40-43 en tb)
  • Test (proefwerk) Chapitre 1 -> dinsdag 29 september

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

niets
A
ne...pas
B
ne...rien
C
ne...jamais
D
ne...plus

Slide 6 - Quizvraag

niets = ?
niet meer = ?

A
ne .... rien ne....... plus
B
ne.... personne ne..... pas
C
ne...... pas encore ne...........jamais
D

Slide 7 - Quizvraag

nooit
A
ne...pas
B
ne...rien
C
ne... plus
D
ne...jamais

Slide 8 - Quizvraag

Vertaal naar het Frans:
niet meer
A
ne ... pas
B
ne ... rien
C
ne ... plus
D
ne ... pas encore

Slide 9 - Quizvraag

u zoekt niet
A
nous ne cherchons pas
B
ils ne cherchent pas
C
vous ne cherches pas
D
vous ne cherchez pas

Slide 10 - Quizvraag

ik geef niet

A
je ne donne pas
B
je donne ne pas
C
ne je donne pas
D
ne pas je donne

Slide 11 - Quizvraag

Je ne sais pas

Slide 12 - Open vraag

ne - je - pas - marche

Slide 13 - Open vraag

Tu ..... fais le ménage ...... (nooit)
A
ne .... jamais
B
ne......plus
C
ne......pas
D
ne .....pas encore

Slide 14 - Quizvraag

Nooit
Niets
nog niet
niet meer
niet
Ne ... Pas non plus
Ook niet, ook geen
Ne ... Plus
Ne ... Pas encore
Ne ... Rien
Ne ... Pas
Ne ... Jamais

Slide 15 - Sleepvraag

1
2
3
4
tu
ne
manges
pas

Slide 16 - Sleepvraag

Slide 17 - Tekstslide

les heures
les heures

Slide 18 - Tekstslide

Rechts aanvullen met links om de kloktijd helemaal af te maken.

Slide 19 - Tekstslide

herhaling: kloktijden
  • Kloktijd begin met : Il est...
  • Hele uren: Il est ... heure(s)
  • Kwart over: uur wat is geweest + et quart
  • half: uur wat is geweest + et demie
  • kwart voor: uur wat komt - moins le quart

Slide 20 - Tekstslide

Je kunt de kloktijd aanvullen met een moment op de dag:

Het ishalf 8 | 's ochtends. | 
Het iskwart voor 4 | 's middags.
Het is | 11 uur | 's avonds. |
Het iskwart over 4 | 's nachts. | 

In het Frans gaat dat zo:
Il est | sept heures et demie | du matin. |
Il est | quatre heures moins le quart | de l'après-midi. |
Il est | onze heures | du soir. |
Il est | quatre heures et quart | du matin. |
Oefen op Quizlet!

Slide 21 - Tekstslide



Il est deux heures.

Slide 22 - Tekstslide



Il est deux heures vingt-cinq.

Slide 23 - Tekstslide



Il est trois heures moins dix.

Slide 24 - Tekstslide

om tien uur:
à dix heures

Slide 25 - Tekstslide

Quelle heure est-il?
A
Il est onze heures.
B
Il est sept heures.
C
C'est sept heures.
D
C'est set heures.

Slide 26 - Quizvraag

Quelle heure est-il?
A
il est dix heures
B
il est deux heures
C
il est midi
D
il est douze heures

Slide 27 - Quizvraag


3:15
A
trois heures et quart
B
deux heures et quart
C
trois heures dix
D
trois heures quinze

Slide 28 - Quizvraag

het is half negen =
il est
A
neuf heures et demie
B
huit heures et demie
C
neuf heures moins demie

Slide 29 - Quizvraag

9:40
A
neuf heures et demie
B
neuf heures moins vingt
C
neuf heures quarante
D
Dix heures moins vingt

Slide 30 - Quizvraag

Hoelaat is het?
A
Il est trois heures et quatre
B
Il est trois heures moins demi
C
Il est trois heures et demi
D
Il est trois heures et demie

Slide 31 - Quizvraag


Welke tijd is het vroegst?
A
sept heures dix
B
sept heures moins cinq
C
sept heures vingt
D
sept heures

Slide 32 - Quizvraag

Quelle heure est-il?
A
il est six heures trente
B
il est cinq heures trente
C
il est six heures et demie
D
il est cinq heures et demie

Slide 33 - Quizvraag

Het is 10 over 4.
timer
0:20
A
Il est dix heures quatre.
B
Il est dix heures et quart.
C
Il est quatre heures dix.
D
Il est quatre heures et dix.

Slide 34 - Quizvraag

15.45
A
Il est quatre heures moins le quart
B
Il est quatre heures et quart
C
Il est trois heures moins le quart

Slide 35 - Quizvraag

het is kwart over vier =
il est
A
quatre heures et quart
B
quatre heures quart
C
quatre et quart
D
quart heures et quatre

Slide 36 - Quizvraag

L'adjectif qualificatif
= bijvoegelijk naamwoord

vorm:
            man.         vrouw.
ev.          -                -e
mv.       -s               -es

Slide 37 - Tekstslide

Les adjectifs

Het bijvoegelijk naamw past zich aan aan het zelfst. nw waar het iets over zegt.

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Video

Slide 40 - Video

Het bijvoeglijk naamwoord

Slide 41 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
  • Herhaal het bijvoeglijk naamwoord
  • Leer de uitzonderingen!
    Voorbeeld: beau - belle, sportif - sportive
  • Beter = meilleur(e)

Slide 44 - Tekstslide

het bijvoeglijk naamwoord
un grand garçon
une grande fille
deux grands garçons
deux grandes filles

Slide 45 - Tekstslide

Hoofdregel
Hoe zat het ook alweer met het bijvoeglijk naamwoord?
Zie schema hiern

Slide 46 - Tekstslide

Fais l'exercice 31, 32.


timer
10:00

Slide 47 - Tekstslide

Faire ex. 33 (utilise la grammaire bron I, tb 16)

Quand tu as fini, apprends le vocabulaire avec slim stampen.
timer
5:00

Slide 48 - Tekstslide

Faire ex. 35, 36 (utilise les phrases-clés, tb 17)

Quand tu as fini, apprends le vocabulaire avec slim stampen.
timer
10:00

Slide 49 - Tekstslide

Dans quelle ville sommes-nous?

Slide 50 - Tekstslide

Dans quelle ville sommes-nous?
A
Limoges
B
Jérusalem
C
Milan

Slide 51 - Quizvraag

huiswerk
Vrijdag:

overhoring adjectif

Slide 52 - Tekstslide