Tweelingfouten, opvulwoorden en taalvariatie MH2

Over Taal blok 3
1. Tweelingfouten: je weet wat het zijn en welk woord de juiste is van de twee.
2. Opvulwoorden: je weet wat het zijn en welke functie ze kunnen hebben.
3. Taalvariatie: je weet welke taalvarianten er zijn.
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 7 videos.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Over Taal blok 3
1. Tweelingfouten: je weet wat het zijn en welk woord de juiste is van de twee.
2. Opvulwoorden: je weet wat het zijn en welke functie ze kunnen hebben.
3. Taalvariatie: je weet welke taalvarianten er zijn.

Slide 1 - Tekstslide

Tweelingfouten:
Gebruiken van het verkeerde woord, omdat (of doordat?) twee woorden op elkaar lijken in vorm of betekenis.

Slide 2 - Tekstslide

Wist jij dat zij elkaar al ........ van de basisschool?
A
kennen
B
kunnen

Slide 3 - Quizvraag

Als of dan?
Ik ben even groot ……. mijn zoon, maar kleiner …… mijn dochter.

A
dan, dan
B
als, dan
C
dan, als

Slide 4 - Quizvraag

Omdat of doordat?
Ik blijf thuis, ………. ik ziek ben.
Ik ben ziek,……….. ik iets verkeerds gegeten heb.

A
omdat, doordat
B
doordat, omdat

Slide 5 - Quizvraag

Te wijten of te danken aan?
Het ongeluk is te …….. aan het appen op de fiets.
De voldoende voor die toets is te ……….aan zijn harde werken.

A
danken, danken
B
wijten, danken
C
danken, wijten
D
wijten, wijten

Slide 6 - Quizvraag

Mits of tenzij?
Ik ga vanavond sporten, ...... het regent.
Ik ga vanavond sporten, ...... het droog is.
A
mits, tenzij
B
tenzij, mits

Slide 7 - Quizvraag

Opvulwoorden
Luister nou toch eens even
Kun je misschien een stukje opzij schuiven? 

Met zulke opvulwoorden bepaal je de gevoelswaarde van de hele zin: versterken, verzachten, wollig/vaag maken.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Welk effect hebben de opvulwoorden op deze zin?

Ik heb eigenlijk niet zo heel veel zin.
A
Versterkend
B
verzachtend
C
wollig
D
storend

Slide 10 - Quizvraag

Welk effect hebben de opvulwoorden op deze zin?

Kom toch gezellig binnen!
A
Versterkend
B
verzachtend
C
wollig
D
storend

Slide 11 - Quizvraag

Welk effect hebben de opvulwoorden op deze zin?
In principe denk ik dat wij toch nog maar even blijven.
A
Versterkend
B
verzachtend
C
wollig
D
storend

Slide 12 - Quizvraag

Welk effect hebben de opvulwoorden op deze zin?

Weet u soms ook de weg naar het station?
A
Versterkend
B
verzachtend
C
wollig
D
storend

Slide 13 - Quizvraag

Welk effect hebben de opvulwoorden op deze zin?
Je moet echt opschieten nu.
A
Versterkend
B
verzachtend
C
wollig
D
storend

Slide 14 - Quizvraag

Stopwoorden
Zeg maar, ofzo, je weet toch, dus, letterlijk, serieus...enz enz..
Als je ze te veel gebruikt, kunnen ze storend worden. 
Verschil opvulwoorden en stopwoorden:
opvulwoorden bepalen de gevoelswaarde van een zin, stopwoorden betekenen niets.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Taalvarianten
  • Standaardtaal: de taal die als norm geldt in een land. 
  • Dialect: Wordt in een bepaald gebied gesproken, bv Achterhoeks, Arnhems. 
  • Regiolect: Wordt in een hele regio gesproken, bv Brabants.
  • Accent: alleen andere uitspraak, bv door andere moedertaal.
  • Groepstaal: gesproken door een sociale groep, bv straattaal, of bij een bepaald beroep.

Slide 17 - Tekstslide

Waarom hebben we een standaardtaal?

Slide 18 - Open vraag

Slide 19 - Tekstslide

Wat is een voorbeeld van een dialect?
A
Nederlands/Fries
B
Zeeuws/Twents
C
Belgisch/Frans
D
Gronings/Brabants

Slide 20 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een regiolect?
A
Brabants/Gronings
B
Nederlands/Fries
C
Twents/Zeeuws
D
Belgisch/Frans

Slide 21 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van groepstaal?
A
Jongerentaal/vaktaal
B
Belgisch/Fries
C
Afrikaans/Papiaments
D
Nederlands/Duits

Slide 22 - Quizvraag

Slide 23 - Video

Waarom is het bijzonder deze dames straattaal spreken?

Slide 24 - Open vraag

Waarom spreken sommige mensen geen of niet altijd standaard Nederlands?

Slide 25 - Open vraag

Kijkopdracht:
  1. Welke taalvarianten hoor je?
  2.  Als het een accent/dialect is noteer je waar het vandaan komt.

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Video

Slide 28 - Video

Slide 29 - Video

Slide 30 - Video

Ik heb de volgende taalvarianten gehoord:

Slide 31 - Open vraag

Over Taal blok 3
Dit heb je geleerd:
1. Tweelingfouten
2. Opvulwoorden
3. Taalvariatie

Op naar blok 4!

Slide 32 - Tekstslide