2HV les verbes en -RE

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

Les verbes en -RE

Leerdoel

Ik kan de werkwoorden op -re in de tegenwoordige tijd en in de voltooide tijd vervoegen. 

Deel 1

De tegenwoordige tijd van de werkwoorden op -re.

vendre (présent)

je vends

tu vends

il vend

elle vend

on vend

nous vendons

vous vendez

ils vendent

elles vendent

verkopen (tegenwoordige tijd)

ik verkoop

jij verkoopt

hij verkoopt

zij verkoopt

wij verkopen, men verkoopt

wij verkopen

jullie verkopen, u verkoopt

zij verkopen (m)

zij verkopen (v)

FA

vendre

entendre

répondre

rendre

attendre

perdre

descendre

NE

verkopen

horen

antwoord geven

teruggeven

wachten op

verliezen

uitstappen, naar beneden gaan

Kies de juiste werkwoordsvorm
Tu ___ tomates?

1. vends
2. vend
3. vendre
4. vendent

Kies de juiste werkwoordsvorm
Elle ___ sa patience.

1. perds
2. perd
3. perdu
4. perdent

Kies de juiste werkwoordsvorm
Je ___ à la question de mon prof.

1. répond
2. réponds
3. répondent
4. répondons

Kies de juiste werkwoordsvorm
Nous ___ la musique.

1. entendons
2. entendez
3. entends
4. entendent

Vul de juiste vorm in van entendre.
___ rien. (zij hoort)

Vul de juiste vorm in van vendre.
___ mon portable. (ik verkoop)

Vul de juiste vorm in van perdre.
___ le match. (zij verliezen, m.)

Vul de juiste vorm in van descendre.
___ à la gare prochaine. (jij stapt uit)

Deel 2

De voltooide tijd van de werkwoorden op -re.

De voltooide tijd

J'ai attendu le train. = Ik heb op de trein gewacht.

On a perdu le match. = Wij hebben de wedstrijd verloren.

Het voltooid deelwoord van de werkwoorden op -re eindigt

op -u. 

Let op: kijk goed of je het hulpwerkwoord avoir (hebben) of être (zijn) moet gebruiken.

Perdre

J'ai perdu

Tu as perdu

Il, elle, on a perdu

Nous avons perdu

Vous avez perdu

Ils, elles ont perdu

Verliezen 

Ik heb verloren

Jij hebt verloren

Hij/zij/men heeft verloren (wij)

Wij hebben verloren

Jullie hebben / u heeft verloren

Zij hebben verloren (m. / v.)

Descendre

Je suis descendu(e)

Tu es descendu(e)

Il, elle, on est descendu(e)

Nous sommes descendu(e)s

Vous êtes descendu(e)(s)

Ils, elles sont descendu(e)s

Uitstappen / naar beneden gaan

Ik ben uitgestapt

Jij bent uitgestapt

Hij/zij/men is uitgestapt (wij)

Wij zijn uitgestapt

Jullie zijn / u bent uitgestapt

Zij zijn uitgestapt (m. / v.)

Kies de juiste werkwoordsvorm.
J'ai___ ce moment pendant longtemps.

1. attendu
2. attends
3. attendent
4. attendre

Kies de juiste werkwoordsvorm.
Nous avons ___ quelque chose.

1. perdons
2. perdu
3. perdre
4. perdez

Kies de juiste werkwoordsvorm.
Il est ___ du train.

1. descend
2. descendu
3. descendre
4. descendent

Noteer de juiste vorm van répondre.
___ à ton mail. (zij hebben geantwoord, m.)

Noteer de juiste vorm van rendre.
___ son stylo. (hij heeft teruggegeven)

Noteer de juiste vorm van perdre.
___ mon sac. (ik heb verloren)

Leerdoel

Ik kan de werkwoorden op -re in de tegenwoordige tijd en in de voltooide tijd vervoegen.

Des questions?