Future, will and going to

2A/2B
GRAMMAR

Future (will/going to)
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

2A/2B
GRAMMAR

Future (will/going to)

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Future
What does it mean?

Slide 3 - Tekstslide

Two forms of the future:

Will
To be going to

Slide 4 - Tekstslide

Future met to be going to

am, are, is + going to + hele ww

Gebruik je om aan te geven dat iemand iets in de toekomst van plan is. In het Nederlands zeg je vaak gaan.

I'm going to visit my niece next week.

Slide 5 - Tekstslide

Future met to be going to

Of als je een voorspelling doet en je zeker weet dat het gaat gebeuren. Je hebt bewijs.

Look! He's going to fall off his bike!

Look at those clouds. It's going to rain.

Slide 6 - Tekstslide

Will + hele werkwoord

Je gebruikt will om iets aan te bieden. Bij beloftes, aankondigingen en besluiten.

The match will start in a few minutes. (aankondiging)

They will not buy a house. (besluit)

Slide 7 - Tekstslide

Will + hele werkwoord

Je gebruikt will + hele werkwoord ook als je een voorspelling doet zonder dat je weet dat het ook echt gaat gebeuren. (je hebt geen bewijs)

I think we will win the match  tomorrow.

They will not be there on time.  

Slide 8 - Tekstslide

Will + hele werkwoord

Will + not = won't

Bij I en we in een vragende zin gebruik je geen will maar shall

Shall I call you tomorrow?

Slide 9 - Tekstslide

In welke tijd staat deze zin?
We played football yesterday.
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd
C
Toekomende tijd

Slide 10 - Quizvraag

In welke tijd staat deze zin?
I walk to school every day.
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd
C
Toekomende tijd

Slide 11 - Quizvraag

In welke tijd staat deze zin?
Ilias says he will help us with our homework.
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd
C
Toekomende tijd

Slide 12 - Quizvraag

In welke tijd staat deze zin?
My grandmother was very hungry during World War II.
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd
C
Toekomende tijd

Slide 13 - Quizvraag

In welke tijd staat deze zin?
My mother will be so angry when I get home...
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd
C
Toekomende tijd

Slide 14 - Quizvraag

In welke tijd staat deze zin?
Tomorrow you are going to make a test.
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd
C
Toekomende tijd

Slide 15 - Quizvraag

To be going to + hele ww

- iemand is iets wel/niet van plan in de toekomst.

He's going to live in Amsterdam, after he turns 18.
- voorspelling doen met bewijs.

Look at those dark clouds. It's going to rain.
am/are/is + going to + hele ww
ontkenning: am/are/is + not
vraag: vorm van 'to be' vooraan zetten (am/are/is).

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Will + hele ww
- iets aanbieden, beloftes, aankondigingen en besluiten.
- een voorspelling zonder bewijs.

Gebruik will + hele werkwoord
Ontkenning: will + not = won't
Vraag: will vooraan.

Slide 18 - Tekstslide

Will

I've studied so hard for this test. I will get an A. I'm sure! (voorspelling zonder bewijs)

Better bring an umbrella. It'll probably rain tonight.

 (voorspelling zonder bewijs)

I'll help you with those boxes.    (aanbod)

Sure, we will not tell him that you are a few minutes later. (instemming)

He won't give it back tomorrow! (belofte)


Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

To be going to

There's 5 minutes left. I am going to finish the chore. (voorspelling met bewijs)

I am going to buy new socks tomorrow. (iets van plan zijn)

She is going to talk to her ex during the break. (iets van plan zijn)

We are going to send an email to our cousin in Canada. (iets van plan zijn)


Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Wanneer gebruik je will?
A
Als je het zeker weet
B
Een voorspelling zonder bewijs
C
Een voorspelling met bewijs

Slide 23 - Quizvraag

Wanneer gebruik je to be going to?
A
Een voorspelling met bewijs
B
Een voorspelling zonder bewijs

Slide 24 - Quizvraag

I ...... visit my niece this week.
A
will
B
'm going to

Slide 25 - Quizvraag

You ..... probably win first prize.
A
will
B
are going to

Slide 26 - Quizvraag

You must be hungry.
I ... you a sandwich. (make)
A
am going to
B
make
C
will making
D
will make

Slide 27 - Quizvraag

I have no idea, but I have a feeling that my team ..... (win) tomorrow's match.
A
will win
B
is going to win

Slide 28 - Quizvraag

Look! He ...... fall of his bike!
A
will
B
is going to

Slide 29 - Quizvraag

They ..... be there on time.
A
are going to
B
won't

Slide 30 - Quizvraag

Marc ...... train this week. He's hurt his knee.
A
isn't going to
B
won't

Slide 31 - Quizvraag

The match ..... start in a few minutes.
A
is going to
B
will

Slide 32 - Quizvraag

We ........ watch a film tonight.
A
will
B
're going to

Slide 33 - Quizvraag

Nu:
Go to
WB p. 97 exercise 25
WB p.98 exercise 26, 27

Finished? Check your answers.

Slide 34 - Tekstslide

Now
Go to
WB p. 97 ex 25 en 26
Finished? Check your answers.

Slide 35 - Tekstslide