weekplanning

Nederlands            

1VA
Tijdink/tdk en meneer van der Perk
2019-2010

Pak je spullen en log vast in op LU: breis
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Nederlands            

1VA
Tijdink/tdk en meneer van der Perk
2019-2010

Pak je spullen en log vast in op LU: breis

Slide 1 - Tekstslide

toetskalender 


  1. Lezen (Koning van Katoren)-> donderdag -> 20 februari
  2. Woordenschat (mondeling) -> donderdag-> 30 januari
  3. Spelling en zakelijk lezen in de toetsweek






Slide 2 - Tekstslide

Woordenschat 1/4
Start leren -> 20/1

Overhoren H1 30/1
Overhoren H2 6/2
Overhoren H3 13/2
Overhoren H4 20/2

Je krijgt misschien een beurt, het kan zijn dat je vaker aan de beurt komt, je krijgt vijf woorden, per goed gescoord woord 2 punten, het cijfer komt op rapport 3.

Slide 3 - Tekstslide

digitale apps

klascode Lessonup breis
klascode  Learnbeat 7UCZGD





Slide 4 - Tekstslide

Programma
  • Lezen 
  • Leren woordenschat hoofdstuk 1

  • Koning van Katoren
  • Quizlet live met Kates woordenlijst










Slide 5 - Tekstslide

Lezen
timer
15:00

Slide 6 - Tekstslide

Leerdoelen grammatica 3 en 4
  • je weet wat enkelvoudige zinnen zijn
  • je herkent het lijdend voorwerp in de zin
  • je herkent het meewerkend voorwerp in de zin
  • je weet wat een (on) bepaald lidwoord is
  • je weet wat een bijvoeglijk naamwoord is
  • je weet wat een zelfstandig naamwoord is
  • je weet wat een bijwoord is
  • je kunt een zin verdelen in zinsdelen
  • je kunt de de pv, het ow, het lv en mv in een zin vinden
  • je weet wat voorzetsels zijn
Check voordat je aan de toets begint of je onderstaande onder de knie hebt ...

Slide 7 - Tekstslide

Welke onderdelen zitten in de toets?
Opdracht 1 Juist/onjuist-> theorievragen: alle enkelvoudige zinnen hebben een lijdend voorwerp?

Opdracht 2 Onderstreep in elke zin de pv, verdeel de zin in zinsdelen en noteer: ow - wg - lv en mv: Hij heeft voor negen uur zijn werkstuk ingeleverd.

Opdracht 3 Benoem bij elke onderstreepte zin een aantal woorden. Kruis telkens het juiste antwoord aan: Computergebruik is een? (ww - zelfstandig naamwoord - bijvoeglijk naamwoord - voorzetsel - bijwoord).

Opdracht 4 Benoem de woorden in de zin: gelukkig is een .... want .... (bijvoeglijk naamwoord - bijwoord).

Slide 8 - Tekstslide

Wat moet je leren voor de toets?
1. Bekijk alle lesjes in je lesboek die we gemaakt hebben nog even goed
2. Neem deze LU goed door; zie leerdoelen, ken je ze allemaal?
3. Als je twijfelt kun je jouw handboek erbij pakken, hier staat extra uitleg->
4. Handboek: grammatica blz. 68-104 (let op, alleen leerjaar 1)

Succes!

Slide 9 - Tekstslide

het bijwoord

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

het bijwoord geeft extra info over...

  • een werkwoord / het gezegde
  • de hele zin 
  • een ander bijwoord
  • een bijvoeglijk naamwoord

Slide 12 - Tekstslide

Hij loopt hard.

Het bijwoord is hard -> het zegt iets over het werkwoord lopen.

(Hoe loopt hij?)

Slide 13 - Tekstslide


Hij loopt heel hard.

het bijwoord is heel -> het zegt iets over het andere bijwoord hard.

(Hoe hard loopt  hij?)

Slide 14 - Tekstslide

Het is een ontzettend mooi huis!

Het bijwoord is ontzettend -> het zegt iets over

het bijvoeglijk naamwoord mooi

Slide 15 - Tekstslide

's Morgens ga ik altijd naar de wc.

bijwoord is 's morgens -> het zegt iets over de hele zin


Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Link

Grammatica hoofdstuk 3 en 4
Pak je les lesboek...

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Meewerkend voorwerp

Slide 20 - Tekstslide

Wat is het meewerkend voorwerp?

Sophie doet jou de groeten
A
Geen meewerkend voorwerp
B
jou
C
Sophie
D
de groeten

Slide 21 - Quizvraag

PV/O 
pv = verander het werkwoord van tijd (tt/vt) 
o = met de vraagproef of met de getalsproef

-> want onderwerp en pv horen bijelkaar
b.v de vrouw fietst op straat en de vrouwen fietsen op straat

handboek blz. 86 ev.

Slide 22 - Tekstslide

Lijdend voorwerp

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Het lijdend voorwerp
Zoek eerst pv, zinsdelen, wg en o!
Maak de vraag:
wie/wat + wg + o
Esmee won een Olympische medaille.
Wie/wat won Esmee?
Het antwoord op de vraag is het lijdend voorwerp!

Slide 25 - Tekstslide

Let op
  • Het lijdend voorwerp begint NOOIT met een voorzetsel!
  • Er staat niet altijd een lijdend voorwerp in de zin.

Slide 26 - Tekstslide

Bekijk de zin:
Shirley kocht zes rozen voor haar vriend voor Valentijnsdag.

Slide 27 - Tekstslide

Zoek het lijdend voorwerp!
Shirley kocht zes rozen voor haar vriend voor Valentijnsdag.
A
rozen
B
zes rozen
C
haar vriend
D
Valentijnsdag

Slide 28 - Quizvraag

Bekijk de zin
De kleine auto had een hele sterke motor onder de motorkap.

Slide 29 - Tekstslide

Zoek het lijdend voorwerp.
De kleine auto had een hele sterke motor onder de motorkap.
A
auto
B
de kleine auto
C
motor
D
een hele sterke motor

Slide 30 - Quizvraag

Exit-ticket
Leerstof H2:

Waar heb jij nog een vraag over?

Slide 31 - Tekstslide

Hoe vond je het gaan?
A
ik denk dat ik het helemaal begrijp.
B
ik vond het goed gaan, maar vind het wel moeilijk.
C
ik vind het moeilijk en heb meer oefening nodig
D
ik begrijp er nog niet zo veel van.

Slide 32 - Quizvraag

Wat gaat er goed en
wat vind je nog moeilijk?

Slide 33 - Open vraag

Nederlands
Tot de volgende keer 😊

Vragen: p.tijdink@ludgercollege.nl

Slide 34 - Tekstslide