Station Taalverzorging BA3 perron 1

Taalverzorging BK3 perron 1
De Rooi Pannen
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Taalverzorging BK3 perron 1
De Rooi Pannen

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

geheugen opfrissen
maken: vanaf blz. 3
opdr. 1 - 2  


We kijken de opdrachten samen na

Slide 3 - Tekstslide

De tijden van een zin
Aan de persoonsvorm kun je zien of de zin in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd staat.

Daarnaast kan een zin in de voltooide tijd staan. Een zin is voltooid als het werkwoord hebben of zijn in de zin staat én als er een voltooid deelwoord in de zin staat.

Samenvattend betekent dit dat een zin in vier verschillende tijden kan staan:
1 onvoltooid tegenwoordige tijd - ott Ik speel dwarsfluit.
2 voltooid tegenwoordige tijd -      vtt Ik heb dwarsfluit gespeeld.
3 onvoltooid verleden tijd -             ovt Ik speelde dwarsfluit.
4 voltooid verleden tijd -                   vvt Ik had dwarsfluit gespeeld.




Slide 4 - Tekstslide

Opdrachten uit het boek
* Maken opd. 4            blz. 5
* Lees de uitleg op    blz. 7
* Maken opdracht 8  blz. 8

Slide 5 - Tekstslide

Ik vin... de appeltaart van oma zo lekker.
A
vint
B
vind
C
vindt

Slide 6 - Quizvraag

Hij beloo... vandaag zijn werkstuk in te leveren.
A
beloovt
B
beloofd
C
belooft

Slide 7 - Quizvraag

Het heeft ons verbaa... dat hij is geslaagd.
A
verbaast
B
verbaazd
C
verbaasd
D
verbiest

Slide 8 - Quizvraag

Mohamed wil.... graag naar huis.
A
will
B
wilt
C
wild
D
wil

Slide 9 - Quizvraag

Gisteren land... de vliegtuigen op Schiphol.
A
landen
B
landde
C
landden
D
landte

Slide 10 - Quizvraag

Uitleg samengestelde zinnen
Bestaat uit twee of meer zinnen:  deelzinnen. Iedere deelzin heeft een eigen persoonsvorm en worden meestal samengevoegd door een voegwoord. 
Voegwoorden geven tekstverbanden aan: 
tegenstelling - maar, echter, toch;
opsomming - en, bovendien, ook;
voorbeeld - als, zoals, zo, bijvoorbeeld, onder andere;
conclusie - dus, kortom;
reden - want, omdat;
mening / argument - want, omdat, daarom;
oorzaak / gevolg - doordat, daardoor, door, als gevolg van.

Slide 11 - Tekstslide

Opdrachten uit het boek
maken: blz. 9 
opdr. 9 -10 - 11

Deze opdracht kun je nakijken met het nakijkboekje. Verbeter de foute antwoorden.

Slide 12 - Tekstslide

Staat de komma op de juiste plaats?
Als je opschiet, haal je de bus nog!
A
ja
B
nee

Slide 13 - Quizvraag

Staan de hoofdletters op de juiste plaats?
Fatima en meriam gaan naar Marokko.
A
ja
B
nee

Slide 14 - Quizvraag

Wat is een citaat?

Slide 15 - Woordweb

citaat
Als je iets herhaalt wat iemand precies zo gezegd heeft, dan noem je dat een citaat. Let goed op de leestekens.

"Ik ga naar huis," zei Roos.
Roos zei:"Ik ga naar huis."
"Ik ga naar huis,"zei Roos, "maar misschien kom ik terug."

Slide 16 - Tekstslide

Opdrachten uit het boek
* Lezen: uitleg blz. 13
* Maken opdr. 13   blz. 12
* Optioneel (herhaling) opd. 16 t/m 18  blz. 15
* Maken opd. 19 (beoordeel je niveau)


Slide 17 - Tekstslide