2THF 1.9 les 2

  • Lezen (10 minuten)
  • Doelen
  • Theorie
  • Opdrachten/huiswerk
  • Afsluiting
Welkom bij Nederlands!
Tekst
Mevrouw Muilenburg
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

  • Lezen (10 minuten)
  • Doelen
  • Theorie
  • Opdrachten/huiswerk
  • Afsluiting
Welkom bij Nederlands!
Tekst
Mevrouw Muilenburg

Slide 1 - Tekstslide

Inhoud
  • 10 min lezen
  • Woord van de week
  • Huiswerk: H1.9 opdr. 0  t/m 5
  • Vragen? 
  • Dicteetje
  • Theorie herhalen H1.9 --> filmpje dubbele punt
  • Nieuw huiswerk: H1.9 opdr. 6, 8 en 10
  • Klaar?:  stil lezen + boekverslag
  • Afsluiting: quizje

Slide 2 - Tekstslide

Woord van de week?

Slide 3 - Tekstslide

Bij 'ik' en 'je' of 'jij' achter de persoonsvorm schrijf je in de tegenwoordige tijd:

A
de stam
B
stam + t
C
het hele ww

Slide 4 - Quizvraag

Bij 'hij', 'zij' (enkelvoud) of 'het' schrijf je bij de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd:

A
de stam
B
stam + t
C
hele ww

Slide 5 - Quizvraag

Bij de persoonsvorm in de verleden tijd van een sterk werkwoord schrijf je:
A
ik-vorm + te(n)/de(n)
B
hele ww
C
wat je hoort

Slide 6 - Quizvraag

Bij de persoonsvorm in de verleden tijd van een zwak werkwoord schrijf je:
A
ik-vorm + te(n)/de(n)
B
hele ww
C
wat je hoort

Slide 7 - Quizvraag

Merel (stunten) wel vaker tijdens de gymles omdat ze in haar vrije tijd (turnen).
.
A
stunte, turnde
B
stuntten, turnden
C
stuntte, turnden
D
stuntte, turnde

Slide 8 - Quizvraag

Ik (krijgen) de mooiste cadeaus en 's avonds (gingen) we uit eten.
A
krijgde, gingen
B
kreeg, ging
C
krijgde, ging
D
kreeg, gingen

Slide 9 - Quizvraag

Door de rook (hoesten)
hij en mijn oma destijds altijd de longen uit hun lijf.
A
hoest
B
hoeste
C
hoestte
D
hoestten

Slide 10 - Quizvraag

Haar vriendin zei heb jij wel tijd om zoveel te sporten
A
Haar vriendin zei: 'heb jij wel tijd om zoveel te sporten?'
B
Haar vriendin zei, 'Heb jij wel tijd om zoveel te sporten?'
C
Haar vriendin zei: heb jij wel tijd om zoveel te sporten?
D
Haar vriendin zei: 'Heb jij wel tijd om zoveel te sporten?'

Slide 11 - Quizvraag

Hebben we vandaag Engels
Nederlands en Frans
A
Hebben we vandaag Engels Nederlands en Frans?
B
Hebben we vandaag Engels, Nederlands en Frans
C
Hebben we vandaag Engels? Nederlands en Frans?
D
Hebben we vandaag Engels, Nederlands en Frans.

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide