Werkwoordspelling 1

• Spelling
• Basisschool
• Groep 7

Werkwoord spelling

waarom is
werkwoordspelling belangrijk?

Raak niet gelijk in paniek als je nog niet alles begrijpt.

Er komt heel veel herhaling.

We gaan eerst oefenen met zinnen, de persoonsvorm zoeken en het bekijken of zinnen in de verleden tijd (gisteren)of tegenwoordige tijd (nu) staan.

werkwoordspelling

In welke tijd staat deze zin?

Zet het woordje nu of gisteren in de zin om te kijken of de zin in de v.t. of t.t. staat.

De auto strandt langs de snelweg.
(De auto strandt nu langs de snelweg)
(De auto strandt gisteren langs de snelweg) fout want dan zou het strandde moeten zijn!

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

Joris en Ellen dansen met elkaar.

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd

Loes vierde haar verjaardag in het zwembad.

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd

De jongen redde de hond.

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd

Vannacht regende en stormde het verschrikkelijk.

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd

De coach wisselt de speler.

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd

Probeer nu dit....

boren (tegenwoordige tijd)
Jij ....... een gat in de muur.

slapen t.t.
Hij .....op zolder.

meten t.t
Huub .......de omvang van zijn armen.

zijn t.t.
Hij ... in het bos beland.

verdwalen (t.t)
De kleuter ..... in het winkelcentrum.

Let op!

Als jij loopt.          Dan krijg je een t achter de ik- vorm in de t.t.

Bij loop jij.             Staat jij achter het werkwoord en krijg je de ik-                                       vorm.

onthouden t.t
.... jij goed wat ik heb gezegd?

fietsen
..... jij zo ver naar de stad?

winnen
..... jij een fiets?

winnen
Jij ... een fiets.

hebben
Mijn fiets .... een lekke band.

Begrijp je de uitleg tot zover?
Wat niet?