Les 11 "Die Wechselpräpositionen I"

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Programm

1. Lernziele
2. Grammatik
Wechselpräpositionen
(Keuzevoorzetsels)

Slide 2 - Tekstslide

Lernziele
Das kannst du nach dieser Deutschstunde:

  • Du weißt was die Fälle sind, welche es gibt und wieso sie wichtig sind.
  • Du kannst die Personalpronomen, bestimmten und unbestimmten Artikel in die verschiedenen Fälle setzen.
  • Du kennst die Präpositionen (voorzetsels), die den 3. oder den 4. Fall verlangen.
  • Du kennst die Wechselpräpositionen (keuzevoorzetsels).






Slide 3 - Tekstslide

Stel je moet aan een klasgenoot uitleggen, wat naamvallen zijn en waarom deze zo belangrijk zijn in de Duitse taal. Wat zou je zeggen?

Slide 4 - Open vraag

Wat zijn de naamvallen?
Naamvallen beschrijven de functie van een zinsdeel in een zin.

1e naamval = onderwerp van een zin
2e naamval = bezit
3e naamval = meewerkend voorwerp
4e naamval = lijdend voorwerp

Met de naamvallen veranderen de lidwoorden en de persoonlijke voornaamwoorden!


Schau mit ab Seite 248

Slide 5 - Tekstslide

Schau mit auf Seite 248 und 249

Slide 6 - Tekstslide

De 1e, 3e en 4e naamval
 1e    der Mann      die Frau     das Kind      die Kinder
3e    dem Mann   der Frau     dem Kind    den Kindern
4e    den Mann    die Frau      das Kind      die Kinder

1e    ein Mann          eine Frau      ein Kind           keine Kinder
3e   einem Mann   einer Frau    einem Kind     keinen Kindern
4e   einen Mann     eine Frau     ein Kind            keine Kinder

1e   ich     du        er/sie/es           wir        ihr            sie/Sie
3e  mir     dir        ihm/ihr/ihm     uns     euch     ihnen/Ihnen
4e mich  dich     ihn/sie/es         uns    euch          sie/Sie

                                                Te onthouden:
           In de 4e naamval verandert de mannelijke vorm (+en)
                     In de 3e naamval veranderen alle vormen!

Schau mit ab Seite 251

Slide 7 - Tekstslide

Welke voorzetsels met de 3e naamval
ken je nog?

Slide 8 - Woordweb

Welke voorzetsels met de 4e naamval
ken je nog?

Slide 9 - Woordweb


mit
nach
bei
seit
von
zu
aus
außer
entgegen
gegenüber




durch
für
ohne
um
bis
gegen
(entlang)


Voorzetsels met de 3e naamval
Voorzetsels met de 4e naamval
Schau mit auf Seite 256

Slide 10 - Tekstslide

Video (Neue Kontakte online)
Schreib mit, wann wir den 3. und wann wir den 4. Fall gebrauchen.
Wat zijn keuzevoorzetsels?
Welke keuzevoorzetsels ken je nog?

Slide 11 - Woordweb

Wechselpräpositionen
Keuzevoorzetsels met de 3e en 4e naamval

an, auf, hinter, neben, in, über, unter, vor, zwischen
(aan, op, achter, naast, in/naar, boven/over, onder, voor, tussen)


Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

3e vs. 4e naamval
dezelfde situatie (zonder beweging) = derde naamval 
geen locatie (tijd) = derde naamval
verandering (met beweging)= vierde naamval
geen locatie (auf en über) = vierde naamval

Er sitzt auf dem Stuhl. (Wo? Waar?)
Er setzt sich auf den Stuhl. (Wohin?)
Aufgabe
Schreibe zwei Sätze:
  • einen mit einer Wechselpräposition und dem 3. Fall
  • einen mit einer Wechselpräposition und dem 4. Fall

Slide 14 - Tekstslide

Was hast du heute gelernt?

Slide 15 - Woordweb

Was werden wir das nächste Mal tun?

Wechselpräpositionen üben

Slide 16 - Tekstslide